ECLI:NL:RBDHA:2017:4270
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Iraakse vreemdeling met vrees voor IS en Iraaks leger
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Iraakse vreemdeling, had op 21 september 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij vreesde voor vervolging door de terreurgroep IS en het Iraakse leger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn woonplaats Mosul moest ontvluchten vanwege een dreigende inval van IS en dat hij bij terugkeer in Irak te vrezen heeft voor de Iraakse autoriteiten vanwege zijn soennitische afkomst en Syrische accent.
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de geloofwaardigheid van de nationaliteit en identiteit van de eiser werd erkend, maar de vrees voor vervolging als ongeloofwaardig werd bestempeld. De rechtbank heeft de door de eiser ingebrachte landeninformatie, waaronder documenten van de UNHCR en ambtsberichten, beoordeeld en geconcludeerd dat deze informatie onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor de vrees van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht een vestigingsalternatief in Bagdad heeft tegengeworpen, ondanks de bezwaren van de eiser dat hij daar geen netwerk of sponsor heeft.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.