ECLI:NL:RBDHA:2017:4212
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielverzoeken van staatlozen en de rol van de registratie van nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, asiel hebben aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de werkwijze van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij het inwilligen van asielverzoeken van (nog) niet erkende staatlozen bevreemdt en voor eisers tot praktische problemen kan leiden. De rechtbank stelt vast dat, hoewel de registratie van staatloosheid door de gemeente plaatsvindt op basis van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP), het onduidelijk blijft waarom de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvragen van eisers niet ook de gestelde nationaliteit in overweging neemt. De rechtbank wijst erop dat het tot de kerntaken van de staatssecretaris behoort om bij de beoordeling van de noodzaak tot bescherming ook de verklaringen van de vreemdeling over zijn nationaliteit te beoordelen. De rechtbank merkt op dat het niet goed valt in te zien waarom de staatssecretaris in deze zaak niet de moeite neemt om alle verklaringen van eisers, inclusief die over staatloosheid, te beoordelen. De rechtbank concludeert dat de beoordeling van de gestelde staatloosheid geen actueel procesbelang is in de asielprocedure, waardoor het beroep van eisers niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank besluit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.