ECLI:NL:RBDHA:2017:417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/17767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Somalische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen omdat zij niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoekster voerde aan dat zij gezinsleven uitoefent met haar twee minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. Zij deed daarbij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de EU inzake Ruiz Zambrano en op een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De voorzieningenrechter oordeelde dat de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van belang is voor de beoordeling van het bezwaar van verzoekster. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en werd de werking van het primaire besluit geschorst. Dit betekent dat verzoekster niet uit Nederland verwijderd mag worden totdat er op het bezwaar is beslist. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/17767

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2016 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1983] , van Somalische nationaliteit, verzoekster
(gemachtigde: mr. E.L. Garnett),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 31 mei 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat zij, kort samengevat, niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
5. Verzoekster heeft onder meer aangevoerd dat zij gezinsleven uitoefent met haar twee minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten en heeft daarbij een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 maart 2011 inzake Ruiz Zambrano, C-34/09 en op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:665), waarin de CRvB uitleg heeft gevraagd aan het Hof over de vraag onder welke voorwaarden een moeder zonder verblijfsvergunning een verblijfsrecht kan ontlenen aan het feit dat haar kind de Nederlandse nationaliteit heeft.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt hetgeen in onderhavige zaak aan de orde is gesteld onder de reikwijdte van voornoemde prejudiciële vragen van de CRvB. De beantwoording van deze vragen door het Hof is daarom van belang voor de beoordeling van het bezwaar van verzoekster, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het onderzoek in het bezwaar in afwachting daarvan dient te worden aangehouden. Gelet hierop is er sprake van onverwijlde spoed voor verzoekster bij de gevraagde voorziening en ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal de werking van het primaire besluit schorsen en bepalen dat uitzetting achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
Over het verzoek tot vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht
1. Verzoekster heeft op 19 augustus 2016 verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht, omdat zij niet over (voldoende) inkomsten of vermogen beschikt.
2. De voorzieningenrechter heeft het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014
(ECLI:NL:HR:2014:699), de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) in acht genomen.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster met de door haar overlegde inkomens- en vermogensgegevens voldoende aannemelijk gemaakt dat het netto-inkomen waarover zij maandelijks beschikt minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende maximale bijstandsnorm en voorts dat zij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. In dit geval maakt de heffing van het griffierecht het voor verzoekster onmogelijk of uiterst moeilijk gebruik te maken van een door de wet opgestelde rechtsgang. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster geen griffierecht is verschuldigd. Dat betekent dat verweerder het griffierecht niet hoeft te vergoeden.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder wel in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 496,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 496,-). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.