ECLI:NL:RBDHA:2017:4160
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara uit Afghanistan wegens ongeloofwaardig relaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse afkomst, die behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. De eiser had op 31 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd op 1 december 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 februari 2017, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn werkzaamheden als chauffeur en de problemen die hij met de Taliban heeft ondervonden, niet geloofwaardig zijn. De eiser had geen bewijs kunnen overleggen van zijn werk bij zijn derde werkgever en zijn verklaringen waren vaag en tegenstrijdig. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn conclusie dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als Hazara uit de provincie Helmand een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de eiser terecht was afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van asiel zouden opleveren.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.