In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Neeltje Jans) en de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) over de plaatsing van windturbines nabij het attractiepark van Neeltje Jans. Neeltje Jans vorderde onder andere dat de Staat zou worden verboden om privaatrechtelijke toestemming te geven voor de realisatie van windturbines op of nabij het terrein van het attractiepark, omdat dit inbreuk zou maken op het huurgenot van Neeltje Jans. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Neeltje Jans de exploitant is van het themapark Delta Park Neeltje Jans, dat is gevestigd op een terrein dat in huur is van de Staat. De Staat heeft vergunning verleend aan Windpark OSK B.V. voor de bouw van windturbines nabij het attractiepark, wat Neeltje Jans als een ernstige inbreuk op haar huurgenot beschouwt.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de effecten van de windturbines op het huurgenot van Neeltje Jans. Hoewel de kantonrechter heeft geoordeeld dat de bouw van de windturbines niet op het terrein van Neeltje Jans zelf zal plaatsvinden, heeft hij wel vastgesteld dat de turbines dicht bij het attractiepark zullen worden gerealiseerd, wat merkbare effecten kan hebben op de bezoekerservaring. De kantonrechter heeft de vordering van Neeltje Jans om de Staat te verbieden toestemming te geven voor de bouw van de windturbines afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat de Staat de privaatrechtelijke toestemming voor de realisatie van de windturbines moet intrekken, omdat dit een ernstige inbreuk op het huurgenot van Neeltje Jans met zich meebrengt. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen verdeeld, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.