3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Bij de beoordeling van de tenlastelegging acht de rechtbank naast hetgeen onder 3.1 overwogen is het volgende van belang.
Feit 1
De burgemeester van de gemeente Midden-Delfland, de heer [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]), heeft op 17 maart 2016 op zijn huisadres te Maasland een envelop ontvangen met de volgende inhoud:
- een brief met de tekst: “En toch ga je vertrekken en wel voor 1 juli 2016. de haaien jagen nu op je in je eigen aquarium en wij hebben ze losgelaten. je wilde ons niet met rust laten, nu doen we hetzelfde met jou. je was gewaarschuwd. Vertrek zo lang het nog kan zonder gezichts verlies”, en
- een bewerkte foto/afbeelding van die [slachtoffer 1] in een betonblok met op de achtergrond een haai.
Op 19 mei 2016 heeft [slachtoffer 1] op zijn huisadres te Maasland een envelop ontvangen met de volgende inhoud:
- een brief met de tekst: “wie niet wil luisteren moet maar voelen. wie hoog klimt kan diep vallen, vertrek nu het nog kan. je tijd is bijna om.”, en
- een bewerkte foto/afbeelding van die [slachtoffer 1] omgekeerd naast een gebouw met een straat als achtergrond.
Aangever heeft verklaard dat hij zich door de brieven ernstig bedreigd voelde, te meer omdat de afzender van de brieven weet waar hij met zijn gezin woont. Dit gaf aangever een erg onveilig gevoel.
Op de vouwrand van de brief die [slachtoffer 1] op 17 maart 2016 heeft ontvangen is een DNA-profiel aangetroffen dat volgens het NFI afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is, aldus het NFI, kleiner dan één op één miljard.
Zowel de illustratie bij de brief van 17 maart 2016 als de illustratie bij de brief van 19 mei 2016 zijn afkomstig van de hoes van het album ‘To The Hilt’ van de Golden Earring. De maker van de brieven heeft in beide brieven dezelfde portretfoto van [slachtoffer 1] in de daarin gebruikte illustraties gemonteerd.
Feit 3
Mevrouw [slachtoffer 2] , wethouder van de gemeente Midden-Delfland (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ), heeft op 9 juni 2016 op haar huisadres te Den Hoorn een envelop ontvangen met de volgende inhoud:
- een brief met de tekst: “goor rotwijf met varkenskop, je wilde ons niet met rist laten net zo als die baas van je, ik bedoel die kleinzoon van een SS-er. En daarom zullen wij jou ook eens een jaartje gaan lastigvallen. Het zal je nog opbreken rn ik hoop voor je dat je zenuwen net zo sterl zijn als de mijne, maar ik denk het niet. reserveer al vast maar een plekje in het st. Joris voor jezelf.”
Aangezien aangeefster wethouder van de gemeente Midden-Delfland is vermoedt zij dat in de brief met ‘die baas van je’ de burgemeester wordt bedoeld. Door de woorden ‘goor rotwijf met varkenskop’ voelde aangeefster zich als mens in het algemeen en als wethouder in het bijzonder ernstig beledigd.
Op de postzegel en op de sluitrand van de envelop die [slachtoffer 2] op 9 juni 2016 heeft ontvangen is een DNA-profiel aangetroffen dat volgens het NFI afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is, aldus het NFI, kleiner dan één op één miljard.
Feit 4
Mevrouw [slachtoffer 3], weduwe van gemeentesecretaris [slachtoffer 4] van de gemeente Midden-Delfland (hierna te noemen: [slachtoffer 3]), heeft op 9 juni 2016 op haar huisadres te Bergschenhoek een envelop ontvangen met de volgende inhoud:
- een brief met de tekst: “geachte Mevr. [slachtoffer 4] , allereerst willen wij u nog condoleren met het overlijden van uw echtgenoot. Zoals u wellicht niet bekend is was hij uit hoofde van zijn functie binnen de Gemeente Midden-Delfland met enkele van zijn collega’s betrokken bij zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, om het maar eufimistisch uit te drukkeb. Ook heeft hij met deze collega’s nog een schuld bij mij openstaan waarvan het deel van uw overleden echtgenoot Euro 9.650,-- bedraagt. Wij wensen dit bedrag op korte termijn van u te willen ontvangen en wel contant in grbtuikte briefjes van 20 en 50 Euro. Over 14 dagen krijgt u bericht hoe de overdracht van dit bedrag dient te geschieden en derhalve dient u het geld dus binnen 14 dagen in huis te hebben. ga niet naar de politie en licht ook niemand in, want anders zullen wij financiële malversaties van uw overleden echtgenoot anoniem melden aan het FIOD en de sexuele gedragingen van uw echtgenoot (met enkele van zijn collega’s op nogal bijzondere feestjes) voorzien van enkele foto’s openbaar maken op social media. Ik kan u verzekeren dat de financiele gevolgen voor u dan veel groter zullen zijn. N.V.”
Aangeefster is erg geschrokken van de brief. Zij heeft verklaard dat de beschuldigingen vals zijn. Zij beschouwt de brief als een serieuze afdreiging, hetgeen enorm veel angst bij haar en haar gezin heeft veroorzaakt.
Op de postzegel op genoemde envelop die [slachtoffer 3] op 9 juni 2016 heeft ontvangen is een DNA-profiel aangetroffen dat volgens het NFI afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is, aldus het NFI, kleiner dan één op één miljard.
Nadere bewijsoverwegingen en conclusies
Dat de geadresseerden de ten laste gelegde brieven hebben ontvangen staat vast. De vraag is dus of uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte deze brieven verstuurd heeft en - zo ja - hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van feit 1
Anders dan door de verdediging is bepleit leidt de rechtbank uit de bevindingen van het NFI af dat het DNA op de brief die [slachtoffer 1] op 17 maart 2016 ontving afkomstig is van verdachte. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze brief heeft verstuurd.
Met betrekking tot de brief die de burgemeester op 19 mei 2016 heeft ontvangen merkt de rechtbank op dat hierop geen bruikbaar DNA-profiel op is aangetroffen. Op grond van kenmerkende overeenkomsten met de eerdere brief concludeert de rechtbank echter dat verdachte ook deze brief heeft opgesteld en verstuurd. Beide brieven zijn naar het huisadres van de burgemeester gestuurd met dezelfde specifieke adresaanduiding, te weten een sticker met adressering, waarbij na Maasland een ‘.’ staat vermeld. Voorts bevatten beide brieven een afbeelding die afkomstig is van de hoes van het album ‘To The Hilt’ van de Golden Earring. Ten slotte is voor de tekst van beide brieven hetzelfde lettertype gebruikt en bevat de tekst bijna geen hoofdletters.
Nu de rechtbank concludeert dat verdachte de ten laste gelegde brieven verstuurd heeft, moet zij de vraag beantwoorden hoe dit strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd. Voor bedreiging in de zin van artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat aan de bedreiging uitvoering zou kunnen worden gegeven, dat het opzet van verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk was gericht en dat het slachtoffer van de bedreiging kennis heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank houden de brieven doodsbedreigingen in, en zijn zij door [slachtoffer 1] ook als zodanig opgevat. Gelet op de aard en inhoud van de tekst van de brieven, bezien in combinatie met de daarin opgenomen illustraties - die naar oordeel van de rechtbank voldoende concreet zijn en waarvan de strekking eveneens voldoende duidelijk is - is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een uiting van frustratie of boosheid, maar dat bij de burgemeester de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn voornemen tot uitvoering zou brengen. Daarbij is van belang dat op de eerste afbeelding de suggestie wordt gewekt dat [slachtoffer 1] zich in een betonblok op de zeebodem bevindt en op de tweede afbeelding dat hij aan/van een gebouw hangt/valt. Daarom is het bewezenverklaarde aan te merken als bedreiging, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer dat in de brieven niet met zo veel woorden gesteld is dat er fysieke handelingen tegen de burgemeester zouden worden verricht.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat weliswaar vast staat dat verdachte de brief van 24 juni 2016 verstuurd heeft - de verdediging heeft dit ook niet betwist en de brief is ondertekend met de naam van verdachte - maar dat de daarin genoemde feitelijkheden - te weten een juridische procedure aanhangig maken en de publiciteit zoeken - binnen de grenzen van het toelaatbare vallen, dus geen
wederrechtelijkdwingen opleveren. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 3
Anders dan door de verdediging is bepleit leidt de rechtbank uit de bevindingen van het NFI dat het DNA op de envelop en de postzegel van de brief die [slachtoffer 2] op 9 juni 2016 ontving afkomstig is van verdachte af dat verdachte deze brief heeft verstuurd.
De verdediging heeft daarover bepleit dat een envelop een verplaatsbaar object is en dat sprake kan zijn van een indirecte overdracht van DNA daarop; bovendien vormt de envelop niet het object waar de belediging op is vermeld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In de onderhavige zaak (feiten 1, 3 en 4) gaat het om DNA-profielen die zijn aangetroffen op drie van de vier brieven/enveloppen. De verdediging heeft daarvoor geen andere verklaring aangedragen dan dat verdachte deze niet heeft verstuurd. De envelop met postzegel is naar het oordeel van de rechtbank, mede in het licht van de overige brieven en het daarop aangetroffen DNA, in dit geval zodanig intrinsiek met de ingevoegde brief verbonden dat de rechtbank geen twijfel heeft dat ook deze brief door verdachte is opgemaakt en verzonden. Onder deze omstandigheden is het in algemene termen geformuleerde verweer onvoldoende om deze sterke aanwijzing dat verdachte dit wel heeft gedaan te ontzenuwen.
De rechtbank overweegt voorts dat deze brief past binnen het langdurig conflict waarin verdachte verwikkeld is met de gemeente. [slachtoffer 2] speelt daarin volgens verdachte ook een rol, zo blijkt uit zijn brief aan de Commissaris van de Koning van 9 maart 2015. Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brief heeft verstuurd. Tevens acht de rechtbank bewezen dat verdachte daarmee een ambtenaar heeft beledigd. Nu de wethouder een deel van de taken van de staat of haar organen vervult en daarmee een ambt uitoefent is zij een ambtenaar in de zin van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4
Anders dan door de verdediging is bepleit leidt de rechtbank uit de bevindingen van het NFI dat het DNA op de postzegel op de brief die [slachtoffer 3] op 9 juni 2016 ontving afkomstig is van verdachte af dat verdachte deze brief heeft verstuurd.
Ook met betrekking tot dit feit heeft de verdediging bepleit dat een envelop een verplaatsbaar object is en dat sprake kan zijn van een indirecte overdracht daarop van DNA. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van dezelfde overweging als met betrekking tot feit 3
De rechtbank acht op basis van de verklaring van [slachtoffer 3] , alsmede gelet op het aangetroffen DNA-profiel op de postzegel, wettig en overtuigend bewezen dat de brief heeft verstuurd. Ook in dit geval overweegt de rechtbank daarbij dat dit handelen van verdachte past binnen het langdurig conflict waarin hij met de gemeente verwikkeld is. [verdachte] was gemeentesecretaris en verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij cruciaal was en voorts degene was die de post van zijn vader ontving.