ECLI:NL:RBDHA:2017:383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres, die werkzaam was als sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Eiseres had zich op 31 augustus 2010 ziek gemeld en ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft op 17 augustus 2015 besloten de loongerelateerde uitkering per 11 oktober 2015 te beëindigen en eiseres in aanmerking te brengen voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit werd later herroepen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 64,35% na bezwaar van de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ). Zowel eiseres als de GGZ hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het betrekking had op de IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat de vastgestelde beperkingen van eiseres adequaat waren beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiseres per 11 oktober 2015 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar dat haar beroep ongegrond was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op 64,35%. De GGZ's beroep werd eveneens ongegrond verklaard, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling van bezwaar en beroep in het bestuursrecht, evenals de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/3531 en SGR 16/3688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2017 in de zaken tussen

1.
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.S. Gaastra),
2.
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ),
(gemachtigde mr. A. Lippinkhoff)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. M.C. Puister).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
GGZ(in de zaak van eiseres [eiseres] ) en
[eiseres](in de zaak van de GGZ als eisende partij).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de loon-gerelateerde uitkering van eiseres ingevolge de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 11 oktober 2015 beëindigd en eiseres per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 31 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de GGZ gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres gewijzigd wordt vastgesteld op 64,35%.
Eiseres en de GGZ hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de beroepsgronden nadien aangevuld.
Verweerder heeft verweerschriften en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016, waarbij de beroepen gevoegd zijn behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar partner [persoon] .
De GGZ heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 31 augustus 2010 heeft eiseres zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ gedurende 28 uur per week wegens psychische klachten en rugproblemen. De bedrijfsarts heeft op 7 maart 2012 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij eiseres voor 3 uur per dag, maximaal 15 uur per week, belastbaar is geacht.
1.2
Op 28 juni 2012 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. In augustus 2012 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden, waaruit naar voren is gekomen dat eiseres niet meer geschikt is te achten voor haar eigen werk, is aangewezen op niet-stresserende, fysiek niet te zware en rugsparende arbeid. De verzekeringsarts heeft eiseres voorts voor 20 uur per week belastbaar geacht, zoals blijkt uit de FML van 16 augustus 2012. Per 31 augustus 2012 is eiseres voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.3
Op 15 april 2013 heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat de arbeidsbeperkingen van eiseres niet duurzaam zijn. In 2013 heeft eiseres spierpijn in de bovenbenen, billen en handen gekregen ten gevolge van fybromyalgie. In augustus 2014 is borstkanker vastgesteld, aan de linkerzijde, waarvoor zij in september 2014 is geopereerd.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op 11 oktober 2015 eindigt en dat zij per die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tegen dit besluit heeft de GGZ bezwaar gemaakt.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de GGZ gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 11 oktober 2015 gewijzigd vastgesteld op 64,35. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat bij de behandeling van het bezwaar is gebleken dat een actueel sociaal medisch oordeel ontbrak. Om die reden heeft een medische beoordeling door de primaire verzekeringsarts plaatsgevonden, die de mogelijkheden en beperkingen van eiseres heeft vastgesteld in de FML van 29 oktober 2015. Aan de hand van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres vastgesteld op 64,35. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de GGZ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) een medische heroverweging uitgevoerd, waarbij is geconcludeerd dat de primaire medische beoordeling gehandhaafd kan blijven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige (b&b) heeft in zijn rapportage gemotiveerd uiteengezet dat de geduide functies geschikt zijn voor eiseres en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres per 11 oktober 2015 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%, waardoor de inkomenseis voor haar met ingang van 25 maart 2018 gaat gelden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het stelling van de GGZ dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld, niet wordt onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens.
2.2
Bij brief van 6 december 2016 heeft verweerder nog een rapport van de verzekeringsarts b&b van dezelfde datum overgelegd.
3.1
Eiseres voert aan dat aan haar een IVA-uitkering moet worden toegekend, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij wijst er in dit verband op dat zij lijdt aan een bipolaire stoornis en voortdurend stemmen hoort in haar hoofd, waardoor zij extreem kwetsbaar is. Iedere vorm van extra stress kan gepaard gaan met een terugval en verergering van de psychische klachten, een toename van het horen van stemmen en van concentratie- en stemmingsstoornissen, zoals blijkt uit de brief van behandelend psychiater drs. D. Babuskova van 21 oktober 2015 en de in beroep overgelegde verklaring van deze behandelaar van 22 oktober 2016. Zij acht zich op diverse onderdelen, genoemd in de FML meer beperkt dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Voorts stelt eiseres dat zij als gevolg van het gebruik van het medicijn depakine last heeft van tremors in haar handen, waardoor zij beperkt is ten aanzien van het werken met vaste hand. Ook is bij eiseres fybromyalgie gediagnosticeerd als gevolg waarvan sprake is van pijnklachten die toenemen bij kou. Daarnaast is eiseres van mening dat haar klachten als gevolg van tennisarmen en een frozen shoulder bij de beoordeling betrokken hadden moeten worden, omdat als datum in geding 31 maart 2016 moet worden gehanteerd, zijnde de datum waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw is vastgesteld, in plaats van de datum 11 oktober 2015. Voorts is eiseres van mening dat een verdergaande urenbeperking moet worden gesteld, niet alleen op psychische maar ook op energetische gronden. Gelet op het in overleg met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige A.E. Dekker-Sosfavi opgestelde dagritme, is eiseres blijkens de brief van deze behandelaar van 12 september 2016 niet in staat om gedurende 6 uur per dag, 30 uur per week, te werken.
Ook voert eiseres aan dat zij gelet op haar klachten en beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Eiseres stelt in dit kader dat zij niet in staat is de voor de functie 264122 verplicht gestelde opleiding te volgen, gelet op de klachten aan haar handen en beperkingen in concentratie. Omdat eiseres in verband met de tremor in haar handen niet in staat is precisiewerk te verrichten en er moet worden samengewerkt, wordt de belastbaarheid in de functies 271130 en 111010 volgens haar overschreden.
Voorts heeft eiseres verwezen naar het rapport van medisch adviseur A.E. Hommema van 7 juni 2016, dat door de GGZ is overgelegd.
3.2
De GGZ voert aan dat sprake is van meer beperkingen, dat eiseres niet geschikt is voor de geduide functies en dat sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, die voornamelijk wordt veroorzaakt door de psychische klachten van eiseres, die volgens de medisch adviseur duurzaam zijn. Daarnaast is de medisch adviseur van mening dat vanwege energetische beperkingen, maar met name vanuit preventief oogpunt een urenbeperking van 4 uur per dag aan de orde is en dat ten aanzien van onderdeel 1.9.3 van de FML een beperking gerechtvaardigd is. Voorts wijst de GGZ op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1936) en van 9 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1729). Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de GGZ het rapport van medisch adviseur A.E. Hommema van 7 juni 2016 overgelegd.
Zaaknummer SGR 16/3531(beroep eiseres [eiseres] )
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan een inhoudelijke behandeling van dit beroep in de weg staat, omdat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder dit standpunt genuanceerd in die zin dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat artikel 6:13 van de Awb slechts aan een inhoudelijke behandeling van dit beroep in de weg staat voor zover dat betrekking heeft op verweerders standpunt dat eiseres geen recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres geen bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ingediend. Uit de telefoonnotitie van 10 februari 2016, die zich onder de gedingstukken bevindt, blijkt dat eiseres heeft bevestigd dat zij het primaire besluit heeft ontvangen. Aangezien de adressering van het primaire besluit correct is, moet er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat eiseres het primaire besluit op 18 of 19 augustus 2015 heeft ontvangen.
4.4
Eiseres heeft omtrent de ontvankelijkheid van haar beroep gesteld dat zij in haar beroepschrift van 3 mei 2016 heeft aangegeven dat zij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering en dat zij daarnaast in beroep het standpunt heeft ingenomen dat zij verder beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte is vastgesteld op 64,35%. Daar komt volgens eiseres bij dat haar gronden gelijkluidend zijn dan wel voortbouwen op die van de GGZ, zodat ook om die reden de door eiseres aangevoerde gronden bij de beoordeling van het beroep moeten worden betrokken.
4.5
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij het primaire besluit volledig arbeidsongeschikt is geacht. Uit dit besluit blijkt ook dat haar geen IVA-uitkering is toegekend. Voor zover eiseres van mening is dat zij wél recht heeft op een IVA-uitkering had zij bezwaar kunnen en moeten maken tegen het desbetreffende onderdeel van het primaire besluit. Dit geldt niet ten aanzien van de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit was immers bij het primaire besluit vastgesteld op 80 tot 100, zodat eiseres er geen belang bij had daartegen bezwaar te maken.
4.6
Het door eiseres ingestelde beroep is gelet op artikel 6:13 van de Awb dan ook niet-ontvankelijk voor zover zij stelt recht te hebben op een IVA-uitkering. Dat de beroepsgronden van eiseres gelijkluidend zijn aan dan wel voortbouwen op die van de GGZ kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.1
Vervolgens moet in deze procedure worden beoordeeld of eiseres voldoende procesbelang heeft. Naar vaste rechtspraak van de CRvB, zie zijn uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1119) is slechts sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
5.2
Ingevolge artikel 60, derde lid, van de WIA geldt voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende ten minste twee kalender-maanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.3
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de WIA komt de hoogte van de loonaan-vullingsuitkering van de WGA-uitkering overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt.
5.4
In het bestreden besluit is vermeld dat eiseres per 11 oktober 2015 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij voor haar in beginsel de inkomenseis zou gelden. Aangezien eiseres volgens verweerder echter in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% valt, geldt deze inkomenseis niet direct, maar gaat deze pas met ingang van 25 maart 2018 gelden. Eiseres heeft daarom vanaf 11 oktober 2015 doorlopend recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering, aldus verweerder.
5.5
De rechtbank stelt vast dat voor eiseres tot 25 maart 2018 geen inkomenseis geldt. Dat betekent dat de hoogte van haar uitkering op grond van artikel 61, tweede lid, van de WIA tot 25 maart 2018 gelijk is aan de hoogte van de loongerelateerde uitkering die zij ontving. De wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres leidt dus tot 25 maart 2018 niet tot verandering van de hoogte van haar uitkering. Aan eiseres zijn echter re-integratieverplichtingen opgelegd, nu zij in staat is geacht passend werk te verrichten. Voorts is ter zitting namens verweerder desgevraagd verklaard dat vóór 25 maart 2018 geen medische herbeoordeling zal plaatsvinden. Weliswaar blijft de uitkering van eiseres dus tot 25 maart 2018 onveranderd, maar nu aan haar re-integratieverplichtingen zijn opgelegd en gebleken is dat vóór 25 maart 2018 geen medische herbeoordeling zal plaatsvinden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bestreden besluit geen gevolgen heeft voor eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij dan ook voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit voor zover dat, gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, geen betrekking heeft op het recht op een IVA-uitkering.
6. Aangezien de in artikel 56, tweede lid, van de WIA bedoelde situatie zich in dit geval niet voordoet, geldt geen uitlooptermijn. Dat betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de datum in geding terecht heeft vastgesteld op 11 oktober 2015, nu dat de datum is waarop de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres eindigde.
7.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 28 oktober 2015 is gezien op het spreekuur van arts S. van der Knaap, die haar zowel lichamelijk als psychisch heeft onderzocht. Blijkens zijn rapport van 29 oktober 2015, dat akkoord is bevonden door verzekeringsarts E. Overdijk, heeft Van der Knaap onder meer de diagnoses bipolaire stoornis en fibromyalgie gesteld. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat eiseres belastbaar is met arbeid, zij het met beperkingen. Daarbij is opgemerkt dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. De psychische klachten zijn volgens deze arts chronisch van aard, waardoor eiseres beperkt is in de omgang met stressvolle situaties. Door de lichamelijke klachten, die door de reumatoloog zijn geobjectiveerd, heeft eiseres ook beperkingen in de fysieke belasting. Daarnaast is op energetische gronden een uren-beperking van maximaal 30 uur per week en 6 uur per dag aan de orde. Voorts heeft deze arts een FML opgesteld, die vanaf 28 oktober 2015 geldig is.
7.2
Eiseres is vervolgens, blijkens het rapport van 23 februari 2016, op 17 februari 2016 gezien door verzekeringsarts b&b T.K. Gouw, die eiseres psychisch heeft onderzocht. Deze arts heeft geen psychopathologie in engere zin waargenomen. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts b&b telefonisch contact opgenomen met behandelend psychiater van eiseres, D. Babuskova. Met de informatie van de psychiater, inhoudende dat de aandoening van eiseres een chronisch beloop kent en dat terugvallen niet zijn uit te sluiten, heeft de primaire verzekeringsarts volgens de verzekeringsarts b&b rekening gehouden door het stellen van beperkingen ten aanzien van de mentale en fysieke belastbaarheid alsook de vastgestelde urenbeperking. Duidelijke argumenten die aanleiding geven voor een ernstiger mate van urenbeperking zijn volgens de verzekeringsarts b&b in bezwaar niet naar voren gebracht. Het dagverhaal, het niveau van functioneren en presentatie van eiseres geven daartoe geen aanleiding. Voorts blijkt niet van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, aangezien noch uit de anamnese noch uit de presentatie van eiseres volgt dat er sprake zou zijn van ernstig disfunctioneren op micro-, meso- en macro-niveau, aldus de verzekeringsarts b&b.
7.3
In het rapport van verzekeringsarts b&b R.H.M. Geerdes van 6 december 2016 is geconcludeerd dat de in beroep overgelegde informatie geen nieuwe medische informatie oplevert en dat alle beschikbare relevante medische gegevens bij de heroverweging in bezwaar reeds zijn meegewogen.
7.4
Uit het rapport van medisch adviseur A.E. Hommema van 7 juni 2016 blijkt dat de behandelend psychiater van eiseres van mening is dat de psychische aandoening van eiseres ernstig is en chronisch van aard. Een werkdag van 6 uur en een werkweek van 30 uur is volgens haar feitelijk niet mogelijk; er bestaat dan een reële kans op verslechtering van het toestandsbeeld. Er moet naar haar mening een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week worden aangenomen. Daarnaast moet volgens deze adviseur, in navolging van de behandelend psychiater, een beperking ten aanzien van het onderdeel rechtstreeks toezicht en/of begeleiding worden gesteld (onderdeel 1.9.3).
Ten slotte bestaan er naar de mening van deze verzekeringsarts medische argumenten om een FML op te stellen. Alleen indien deze extra beperkingen op arbeidsdeskundige gronden tot volledige arbeidsongeschiktheid leidt, is duurzame arbeidsongeschiktheid te rechtvaardigen, aldus deze adviseur.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit de onderzoeken van de verzekerings-artsen voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres zowel door de primaire arts als door de verzekeringsarts b&b is onderzocht en dat er voldoende medische gegevens voorhanden waren die een juist beeld geven van de medische problematiek en de functionele mogelijkheden van eiseres. Gebleken is dat de verzekeringsartsen konden beschikken over medische informatie van de behandelend psychiater van eiseres, met wie de verzekeringsarts b&b tijdens het spreekuur telefonisch overleg heeft gepleegd. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten.
7.6
Op basis van alle beschikbare medische gegevens, waaronder het rapport van de verzekeringsarts b&b van 23 februari 2016, die de beschikking had over informatie van de behandelend psychiater van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om het oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken en om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres. Omdat in het rapport van medisch adviseur Hommema van 7 juni 2016 geen nieuwe medische feiten of omstandigheden worden gesteld, de conclusies van dat rapport grotendeels overeenkomen met die van het rapport van 12 januari 2016, hetgeen de verzekeringsartsen b&b in hun rapporten van 23 februari 2016 en 6 december 2016 afdoende hebben weerlegd, geeft het rapport van de medisch adviseur van 7 juni 2016 naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan de conclusies van de rapporten van de verzekeringsartsen te twijfelen. Daarbij acht de rechtbank onder meer van belang dat verzekeringsarts b&b Gouw kon beschikken over actuele medische informatie van behandelend psychiater Babuskova.
7.7
Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft gesteld over de tremor merkt de rechtbank op dat noch de verzekeringsarts, noch de verzekeringsarts b&b hiervan op basis van de onderzoeksbevindingen melding heeft gemaakt en eiseres dit ook niet onder de anamnese heeft vermeld, zodat niet aannemelijk moet worden geacht dat dit tot beperkingen in de belastbaarheid leidt.
7.8
De klachten die verband houden met de tennisarmen en frozen shoulder dateren van na de datum in geding en kunnen daarom in deze procedure geen rol spelen.
7.9
Ook de stelling van eiseres dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen kan niet slagen, nu de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 23 februari 2016 voldoende heeft gemotiveerd dat het dagverhaal, het niveau van functioneren en de presentatie van eiseres daartoe geen aanleiding geven. Uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie van psychiater Babuskova en sociaal psychiatrisch verpleegkundige Dekker-Sosfavi is dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk geworden, nu hierin slechts is vermeld dat het van belang is dat eiseres een vaste routine heeft waarin ruimte is voor rust en vaste activiteiten, die gedoseerd dienen te zijn en verdeeld over de week. Ook verzekeringsarts b&b Geerdes ziet blijkens zijn rapport van 6 december 2016 in de informatie van de behandelaars van eiseres geen aanleiding voor een verdergaande urenbeperking.
7.1
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. Voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
8.1
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres op 19 november 2015 is gezien door arbeidsdeskundige T. Jongerius, die blijkens haar rapport van 20 november 2015 aan de hand van de opgestelde FML de functies machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122), samensteller kunststof- en rubberindustrie (sbc-code 271130) en medewerker tuinbouw (sbc‑code 111010) heeft geduid. Volgens de arbeidsdeskundige is eiseres, gezien het opleidingsniveau, de opleidingsrichting, het leervermogen en de werkervaring, in staat tot het vervullen van deze functies. De functies passen volgens de arbeidsdeskundige bij eiseres, omdat het stressarme functies betreft. Op basis hiervan is de arbeidsdeskundige in haar rapport tot de conclusie gekomen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres 64,37% bedraagt.
8.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 9 maart 2016 geconcludeerd dat eiseres de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies worden gehandhaafd. Als reservefunctie heeft de arbeidsdeskundige b&b nog de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) geduid. Voorts is in dit rapport vermeld dat overleg met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaar van eiseres dat in de geduide functies steeds sprake is van afleiding door activiteiten van anderen dan wel als gevolg van draaiende machines. Tijdens het overleg heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld dat de beperking geldt voor werkzaamheden waarbij sprake is van complexe taken en niet voor functies waarbij gesproken kan worden van routinematige werkzaamheden. Ook is hierin een toelichting gegeven bij de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling, waarin is geconcludeerd dat de functies geschikt zijn. Op basis hiervan is de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres 64,35% bedraagt
8.3
De rechtbank is van oordeel dat in het verslag van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar van 9 maart 2016 afdoende is gemotiveerd dat en waarom de geduide functies vallen binnen de belastbaarheid van eiseres, zoals vastgelegd in de FML. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat het stressarme functies betreft. Eiseres was naar het oordeel van de rechtbank dan ook per 11 oktober 2015 in staat te achten deze door de arbeidsdeskundigen voorgehouden functies te verrichten.
9. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 oktober 2015 64,35% bedraagt, zodat zij per die datum in de arbeidsongeschiktheids-klasse 35 tot 80% valt.
10. Dit beroep, voor zover ontvankelijk, is dan ook ongegrond.
Zaaknummer SGR 16/3688 (beroep van GGZ)
11. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 tot en met 9. is overwogen, kan de beroepsgrond van GGZ over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet slagen.
12. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
13. Gelet op de uitkomst in de procedure SGR 16/3531, stelt de rechtbank vast dat op grond van medisch en arbeidsdeskundig onderzoek van verweerder niet kan worden vastgesteld dat eiseres slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is immers op goede gronden vastgesteld op 64,35%. De rechtbank is reeds hierom van mening dat beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van duurzame beperkingen, achterwege kan blijven nu aanspraak op een IVA-uitkering niet bestaat vanwege het ontbreken van volledige arbeidsongeschiktheid.
14. Het beroep is ongegrond.
Beide zaken
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres [eiseres] niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op de weigering van IVA-uitkering;
-verklaart het beroep van eiseres [eiseres] voor het overige ongegrond;
-verklaart het beroep van GGZ ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.