ECLI:NL:RBDHA:2017:3783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikendheid van uurtarief voor professionele zorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 april 2017, staat de toereikendheid van het uurtarief voor professionele zorg centraal. Eiseres, die huishoudelijke ondersteuning aanvraagt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), heeft in eerste instantie een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen. Dit besluit werd echter door de rechtbank gegrond verklaard in een eerdere uitspraak vanwege een motiverings- en onderzoeksgebrek. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden, heeft na deze tussenuitspraak een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en extra uren huishoudelijke ondersteuning werden toegekend.

Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, omdat zij van mening was dat het vastgestelde uurtarief van € 12,63 niet toereikend was om de benodigde zorg in te kopen. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak aangegeven dat het uurtarief van € 12,63 ontoereikend was, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die een hoger uurtarief als redelijk beschouwen. Verweerder heeft in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, waarin hij stelt dat de uitspraken van de CRvB niet zonder meer van toepassing zijn op de zaak van eiseres.

De rechtbank heeft de argumenten van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering was voorzien. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten die betrekking hebben op de toekenning van zorgbudgetten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: drs. L.J.A. Edelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2016 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank gegrond verklaard in de uitspraak van 9 februari 2016 vanwege een motiverings- en onderzoeksgebrek. Verweerder is daarbij opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 7 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit in zoverre herroepen dat aan eiseres 2 uur extra huishoudelijke ondersteuning per vier weken wordt toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 1 februari 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiverings-gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering is voorzien. Aanleiding voor dat oordeel was de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2415), waarin is overwogen dat per 1 januari 2013 niet een uurtarief van € 10,50, maar een uurtarief van € 15,00 als conform de geldende CAO en als redelijk werd beoordeeld. Het bij het bestreden besluit vastgestelde uurtarief van € 12,63 moest, gelet op deze uitspraak van de CRvB, naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend worden geacht om de voor eiseres benodigde professionele zorg in te kunnen kopen, zodat niet is voldaan aan artikel 2.3.1, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek binnen vier weken te herstellen.
3. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 22 februari 2017 op het standpunt gesteld dat de uitspraken waarnaar de rechtbank in haar tussenuitspraak verwijst niet zondermeer op de zaak van eiseres van toepassing zijn, omdat in die zaken onder meer artikel 21a van de Wmo nog niet van toepassing was. Verweerder is van mening dat als uitgangspunt voor de vraag welke kwaliteit van zorg ingekocht moet kunnen worden functiewaarderingsgroep 10 genomen kan worden en niet functiewaarderingsgroep 15, waarvan de CRvB is uitgegaan, omdat de persoon die de feitelijke werkzaamheden verricht in geval van eiseres niet in staat hoeft te zijn invulling aan een signaalfunctie te geven. In verband hiermee en omdat, uitgaande van die functie-waarderingsgroep en de berekeningssystematiek van de CRvB, dit tot een pgb met een uurbedrag van € 12,14 zou leiden, hetgeen minder is dan het toegekende bedrag, geeft de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2015 verweerder onvoldoende aanleiding om van zijn beleid af te wijken.
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de door de rechtbank in de tussenuitspraak gegeven opdracht, omdat hij het gebrek niet heeft hersteld door een verbeterde toetsing.
5. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de in die zaak aan de orde zijnde periode, terecht op het standpunt gesteld dat artikel 21a van de destijds geldende Wmo nog niet van toepassing was in de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2015. Dit artikel, waarin was bepaald dat de gemeenteraad basistarieven vaststelt voor het verlenen van huishoudelijke verzorging, was immers op 1 september 2012 in werking getreden, terwijl het toegekende pgb in die zaak de periode van 11 november 2010 tot en met 19 april 2015 besloeg.
Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als uitgangspunt voor de vraag welke kwaliteit van zorg ingekocht moet worden functiewaarderingsgroep 10 genomen kan worden, omdat eiseres zelf in staat is problemen te signaleren, zodat de persoon die de feitelijke werkzaamheden verricht hiertoe niet in staat hoeft te zijn. Gelet hierop komt de rechtbank verweerders berekening van de hoogte van het uurbedrag van het pgb van € 12,14, uitgaande van de berekenings-systematiek van de CRvB, maar met een maximale inschaling in functiewaarderingsgroep 10 in plaats van functiewaarderingsgroep 15, niet onredelijk voor. Daarmee heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat het bij het bestreden besluit vastgestelde uurtarief van € 12,63 toereikend moet worden geacht om de voor eiseres benodigde professionele zorg in te kunnen kopen, zodat is voldaan aan artikel 2.3.1, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015.
Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is daarmee naar het oordeel van de rechtbank hersteld. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres genoemde kosten, te weten reiskosten, komen op basis van het Bpb ook voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 9,40, berekend op basis van kosten openbaar vervoer 2e klas. Het totale door verweerder te vergoeden bedrag aan proceskosten komt daarmee op € 999,40.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 999,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.