In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 april 2017, staat de toereikendheid van het uurtarief voor professionele zorg centraal. Eiseres, die huishoudelijke ondersteuning aanvraagt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), heeft in eerste instantie een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen. Dit besluit werd echter door de rechtbank gegrond verklaard in een eerdere uitspraak vanwege een motiverings- en onderzoeksgebrek. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden, heeft na deze tussenuitspraak een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en extra uren huishoudelijke ondersteuning werden toegekend.
Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, omdat zij van mening was dat het vastgestelde uurtarief van € 12,63 niet toereikend was om de benodigde zorg in te kopen. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak aangegeven dat het uurtarief van € 12,63 ontoereikend was, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die een hoger uurtarief als redelijk beschouwen. Verweerder heeft in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, waarin hij stelt dat de uitspraken van de CRvB niet zonder meer van toepassing zijn op de zaak van eiseres.
De rechtbank heeft de argumenten van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering was voorzien. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten die betrekking hebben op de toekenning van zorgbudgetten.