Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 december 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het deskundigenbericht van 2 oktober 2016 van prof. dr. [de deskundige] , psychiater (hierna: [de deskundige] ), dat op 5 oktober 2016 ter griffie is gedeponeerd;
- de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van de zijde van Nationale-Nederlanden.
2.De verdere beoordeling
- i) [eiser] was ten tijde van de brand psychisch niet in orde, hetgeen door [de deskundige] ook wordt bevestigd, maar niettemin oordeelt hij dat [eiser] destijds niet ontoerekeningsvatbaar was, hetgeen tegenstrijdig is;
- ii) iemand die brand sticht in zijn eigen woning terwijl zijn drie kleine kinderen daarin aanwezig zijn, moet gewoonweg wel lijden aan een ernstige psychische stoornis;
- iii) [de deskundige] gaat er ten onrechte van uit dat mensen niet eenmalig een psychose kunnen hebben;
- iv) het oordeel van [de deskundige] dat [eiser] destijds geen psychose had, is erop gebaseerd dat [eiser] de brand met voorbedachten rade zou hebben gesticht. [eiser] wist evenwel niet dat het zou gaan onweren en heeft daarom de vermeende brandstichting niet kúnnen plannen of voorbereiden;
- v) [de deskundige] betrekt bij zijn oordeel dat de zorgverleners met wie [eiser] destijds contact heeft gehad, bij [eiser] niet een psychische stoornis hebben gediagnostiseerd die kan leiden tot ontoerekeningsvatbaarheid. De betreffende zorgverleners waren echter niet opgeleid tot psychiater of psychotherapeut en derhalve niet in staat om een diagnostisch onderzoek te doen of een diagnose te stellen. [de deskundige] motiveert niet waarom hij op de validiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen van deze zorgverleners vertrouwt;
- vi) gelet op de verlatingsangst van [eiser] had [de deskundige] moeten bezien of bij hem sprake zou kunnen zijn van een borderline persoonlijkheidsstoornis;
- vii) [de deskundige] had onderzoek moeten doen naar een samenhang van (de effecten van) verlatingsangst, een borderline persoonlijkheidsstoornis en de ziekte narcolepsie;
- viii) het rapport van [de deskundige] bevat slordigheden en een feitelijke onjuistheid.
“ik wist dat de kinderen boven waren, ik hield het in de gaten, omdat ik wilde dat mijn kinderen geen gevaar liepen. (…) Ik lette op de kinderen”. Voor het complete citaat wordt verwezen naar ro. 2.9 van het tussenvonnis van 17 april 2013. Reeds gelet hierop volgt de rechtbank [eiser] niet in zijn stelling onder ii.
dissociatieve toestand(pagina 10 deskundigenrapport), hetgeen [eiser] ook niet heeft bestreden. [de deskundige] heeft na onderzoek van het procesdossier geconcludeerd dat er bij [eiser] nooit verschijnselen passende bij een psychose zijn waargenomen. [de deskundige] heeft ook op basis van het gesprek dat hij met [eiser] heeft gevoerd, geen aanwijzingen gevonden dat [eiser] een psychose heeft gehad. Gelet hierop heeft [de deskundige] het, naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden, onwaarschijnlijk geacht dat [eiser] ten tijde van de brand leed aan een psychose. Het bezwaar van [eiser] onder iii wordt daarom gepasseerd.