ECLI:NL:RBDHA:2017:3564
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige arbeid en toetsing van wezenlijk Nederlands belang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 26 juli 2016 was afgewezen, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet had aangetoond dat zijn aanwezigheid in Nederland een wezenlijk Nederlands belang diende. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 8 november 2016.
Tijdens de zitting op 22 maart 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat het door verweerder gehanteerde toetsingskader in strijd was met de standstill-bepaling en dat het advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) onzorgvuldig was, omdat het gebaseerd was op verouderde informatie. De rechtbank overwoog dat de eisen die aan eiser werden gesteld niet zwaarder waren dan eerder afgesproken en dat de RVO een deskundigenadvies had gegeven dat verweerder mocht volgen, tenzij er concrete twijfels over de juistheid of volledigheid van het advies bestonden.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zijn aanwezigheid geen wezenlijk Nederlands belang diende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.