ECLI:NL:RBDHA:2017:3514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verklaring omtrent gedrag (VOG) voor administratief medewerker na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan eiser, die een aanvraag had ingediend voor de functie van administratief medewerker via Youngcapital Payroll B.V. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op basis van een eerdere veroordeling van eiser voor deelname aan een criminele organisatie, waarvoor hij een gevangenisstraf van 42 maanden had gekregen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de veroordeling van eiser binnen de terugkijktermijn viel en dat deze relevant was voor de beoordeling van de VOG-aanvraag. Eiser voerde aan dat zijn veroordeling geen risico vormde voor de functie, maar de rechtbank oordeelde dat hij in zijn rol als administratief medewerker wel degelijk toegang had tot gevoelige informatie. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de VOG niet disproportioneel was en dat er geen mogelijkheid was om een VOG voor beperkte duur te verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

,RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.J. van Eenennaam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.M.L. van den Herik).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van ‘administratief medewerker via Youngcapital Payroll B.V.’ afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser wordt door Youngcapital Payroll B.V ingezet als administratief medewerker bij [bedrijf] . Youngcapital Payroll B.V. wil een VOG van eiser. Het bedrijf heeft bij de aanvraag het specifieke screeningsprofiel ‘financiële dienstverlening’ geselecteerd.
In het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS) is over eiser onder andere het volgende geregistreerd:
- Eiser is veroordeeld door de meervoudige strafkamer op 15 december 2014 voor twee gevallen van deelneming aan een criminele organisatie, meermalen gepleegd, in de periode van 1 april 2010 tot en met 17 april 2012 tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De veroordeling is niet onherroepelijk, omdat het hoger beroep nog loopt.
2 Verweerder handhaaft in bezwaar het besluit om eisers aanvraag om een VOG af te wijzen. Volgens verweerder is voldaan aan het objectieve criterium, omdat eiser in de terugkijktermijn van 4 jaren en 10 dagen is veroordeeld door de rechtbank voor fraudedelicten. Daarnaast valt volgens verweerder de met toepassing van het subjectieve criterium te verrichten belangenafweging in het nadeel van eiser uit.
3 Eiser stelt dat de veroordeling geen risico vormt voor zijn functie, omdat hij geen toegang heeft tot financiële en vertrouwelijke informatie en ook niet betrokken is bij financiële transacties of andere werkzaamheden waarbij gevoelige gegevens van financiële aard betrokken zijn. Eerst ter zitting voert eiser aan dat niet de datum van veroordeling leidend is, maar de pleegdatum van de delicten. Volgens eiser is sprake van een openstaande zaak als bedoeld in paragraaf 3.1.2. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (verder: Beleidsregels) onder e en onder 2, zoals ook blijkt uit het bestreden besluit. Verder verwijst eiser naar de toelichting bij de beleidsregels en stelt dat het beleid in zijn geval onevenredig uitvalt, omdat de ontdekking van het fraudedelict in zijn geval niet lang op zich heeft laten wachten. Verder voert eiser ten aanzien van het subjectieve criterium aan dat de belangafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Hij wijst op de volgende aspecten. De functie is ver beneden zijn niveau, maar hij heeft deze functie aanvaard omdat hij niet in een sociaal en financieel isolement wil raken na 1,5 jaar werkeloosheid. Hij werkt al een jaar lang naar grote tevredenheid. Het tijdsverloop sinds de gepleegde feiten bedraagt bijna vijf jaar. Door de weigering van de VOG zijn de kansen op de arbeidsmarkt verwaarloosbaar klein met een negatief toekomstperspectief als gevolg. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hebben van betaald werk de kans op recidive verkleint. Verder doet eiser een beroep op de hardheidsclausule en stelt eiser voor om een VOG te verlenen voor een beperkte duur, zodat er vinger aan de pols kan worden gehouden.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat zij wel ingaat op de eerst ter zitting aangevoerde grond over de aanvang van de terugkijktermijn, omdat is gebleken dat verweerder hierop voldoende toereikend heeft kunnen reageren.
Met betrekking tot het objectieve criterium.
4.2
Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het verleden. Tussen partijen is niet in geschil dat in eisers geval vier jaar wordt teruggekeken, vermeerderd met tien dagen in verband met zijn voorlopige hechtenis. Dit wordt de terugkeertermijn genoemd.
In geschil is of in het geval van eiser uit dient te worden gegaan van de datum van zijn veroordeling door de rechtbank (15 december 2014) of de pleegdatum van de delicten (periode tot 17 april 2012). Dit is relevant omdat 17 april 2012 buiten de terugkijktermijn valt.
In paragraaf 3.1.2. van de Beleidsregels zijn de uitgangspunten neergelegd. De rechtbank is van oordeel dat de datum van de veroordeling door de rechtbank het uitgangspunt is, zoals genoemd onder a. Het maakt geen verschil dat eiser tegen die veroordeling hoger beroep heeft ingesteld en de veroordeling dus niet onherroepelijk is. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2306). Met de woorden ‘openstaande zaak’ in het bestreden besluit wordt bedoeld dat de veroordeling door de rechtbank niet onherroepelijk is, omdat eiser hiertegen hoger beroep heeft ingesteld. Die woorden zien, anders dan eiser stelt, niet op de situatie als genoemd onder 2 in paragraaf 3.1.2. van de Beleidsregels. Die passage is alleen van toepassing als er geen rechterlijke uitspraak is in eerste aanleg. Nu er in het geval van eiser wel sprake is van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg is sprake van de situatie genoemd onder 1. Daarin wordt expliciet voor fraudedelicten een uitzondering gemaakt. Dus ondanks dat er meer dan twee jaren zit tussen 17 april 2012 en de veroordeling 15 december 2014 blijft de datum van de rechterlijke uitspraak leidend. De verwijzing van eiser naar de toelichting bij paragraaf 3.1.2. onder 2 ter onderbouwing van het standpunt dat het beleid in zijn geval onevenredig uitvalt gaat daarom ook niet op. Die passage ziet namelijk alleen op openstaande fraude zaken. Daar is in dit geval vanwege de veroordeling geen sprake meer van.
De conclusie is dat de datum van de veroordeling door de rechtbank voor fraudedelicten leidend is en dat die veroordeling valt binnen de terugkijktermijn van 4 jaren en 10 dagen. Verweerder heeft die veroordeling daarom bij de beoordeling van het objectieve criterium van de VOG-aanvraag kunnen betrekken.
4.3
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:115), dient verweerder bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of die veroordeling voor fraudedelicten, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Bij de toepassing van dit criterium is niet van belang of in het individuele geval daadwerkelijk sprake is van recidivegevaar.
Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat eiser als administratief medewerker in de financiële sector wel beschikking heeft over gevoelige en vertrouwelijke informatie. Eiser is in zijn functie bij [bedrijf] namelijk verantwoordelijk voor de postverwerking en het verdelen van poststukken en dossiers. In die poststukken staan financiële gegevens van klanten van [bedrijf] . Naar het oordeel van de rechtbank is de veroordeling wegens fraudedelicten relevant voor de uitvoering van de beoogde functie en is er een risico voor de samenleving, nu hij kan beschikken over gevoelige en vertrouwelijke informatie van klanten.
Hieruit volgt dat is voldaan aan het objectieve criterium.
Met betrekking tot het subjectieve criterium.
4.4
Vast staat dat eiser in eerste aanleg is veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden wegens het grootschalig frauderen in georganiseerd verband met persoonsgebonden budgetten. Om die reden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Verweerder heeft aan het tijdsverloop sindsdien geen zwaarwegend belang hoeven toe te kennen. Dat eiser al een jaar naar tevredenheid werkt bij [bedrijf] via Youngcapital Payroll B.V en dat hij bij het weigeren van de VOG moeilijk aan ander werk zal kunnen komen neemt, gelet op het risico bij omgang met gevoelige informatie van klanten en daarmee samenhangende misbruik van gegevens, de belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie niet weg. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser vanwege zijn opleiding en werkervaring het liefst in de financiële sector werkzaam wil zijn, weegt die wens niet op tegen bescherming van de samenleving. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij blijvend werkeloos blijft als hij deze VOG niet krijgt. Er zijn functies waarvoor werkgevers geen VOG vragen. En eiser kan gaan werken in een sector waar minder gewicht wordt toegekend aan een fraudeveroordeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het subjectieve criterium en dat de weigering van de VOG niet disproportioneel is, zodat verweerder niet van zijn beleid hoeft af te wijken.
VOG beperkte duur
4.5
De wet- en regelgeving biedt geen mogelijkheid om een VOG voor een beperkte duur te verlenen, zoals door eiser is verzocht.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Wet- en regelgeving:
WJSG:
Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters.
BJSG:
Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: het Bjsg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, worden, voor zover van toepassing, als justitiële gegevens als bedoeld in artikel 2 aangemerkt: alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1o. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2o. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de beleidsregels).
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Volgens paragraaf 3.1.2, voor zover thans van belang, wordt voor het bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terug te kijken termijn valt, uitgegaan van de datum van uitspraak in eerste aanleg. Van dit uitgangspunt wordt onder meer afgeweken in het geval van openstaande zaken inzake fraude- en zedendelicten. In dat geval wordt als beginpunt genomen het moment waarop vanwege het openbaar ministerie jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het openbaar ministerie een strafvervolging tegen hem zal instellen. Bij de bepaling van deze datum wordt uitgegaan van de datum waarop de strafzaak bij het openbaar ministerie wordt aangebracht en in het Justitieel Documentatie Systeem wordt ingeschreven.
Volgens paragraaf 3.2, voor zover thans van belang, betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is volgens deze paragraaf gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3, voor zover thans van belang, kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering.
Volgens paragraaf 3.3.2, voor zover thans van belang, ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Screeningsprofiel:
In het geval van eiser heeft verweerder het screeningsprofiel financiële dienstverlening toegepast. Volgens dit profiel gaan financiële dienstverleners om met gevoelige en vertrouwelijke informatie, contant en giraal geld en waardepapieren. Het omgaan met gevoelige informatie van klanten en het toegang hebben tot hun financiële gegevens brengt het risico met zich mee van misbruik van deze gegevens zoals afpersing, (afdreiging) chantage, vervalsing, fraude, diefstal en verduistering. In de dienstverlenende sector bestaat daarnaast het gevaar van omkoping en witwassen.