4.4Ingevolge artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Fvw zendt het college de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Minister van BZK in de vorm van een jaarrekening en het jaarverslag bedoeld in artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet en de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet.
5 Uit de parlementaire geschiedenis bij het wetsvoorstel tot Wijziging van enkele wetten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Verzamelwet SZW 2011, Kamerstukken II 2010/2011, 32 520, is op te maken dat bij de derde nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/2011, 32 520, nr. 10) is voorgesteld artikel 5a, waarvan de tekst is geciteerd onder 4.8, in de Wpb op te nemen. Deze wijziging is op de bladzijden 7 tot en met 9 van genoemde nota van wijziging, voor zover hier van belang, als volgt toegelicht:
“De systematiek van sisa houdt onder meer in dat de gemeente haar jaarrekening, met inbegrip van de sisa-bijlage, de accountantsverklaring en het rapport van bevindingen vóór 15 juli volgend op het verantwoordingsjaar indient bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister van BZK).
(…)
De sisa-verantwoordingssystematiek veronderstelt dat de gemeente de vereiste zorgvuldigheid betracht. Dit betekent dat de gemeente haar verantwoordingsinformatie voor indiening ervan bij de minister van BZK op juistheid controleert. De sisa-systematiek voorziet in de mogelijkheid dat de gemeente een nadien onderkende fout corrigeert. Omdat een correctie door één gemeente, zoals hierna nader zal worden toegelicht, consequenties heeft voor het totale proces van budgetverdeling, is het voor het SZW-domein noodzakelijk helder te markeren wanneer correcties nog wel en wanneer die niet meer in het proces van budgetvaststellingen betrokken kunnen worden.
(…)
In de praktijk komt het voor dat gemeenten, die hun jaarverantwoording tijdig hebben ingediend, eerst geruime tijd na 15 juli of zelfs na ontvangst van de vaststellingsbeschikking en/of terugvorderingsbeschikking onvolkomenheden ontdekken in hun jaarrekening en op grond daarvan tot correctie overgaan. Een dergelijke correctie kan gevolgen hebben voor het relatieve aandeel dat die gemeente in het macrobudget heeft, én voor het daarop gebaseerde budget voor die gemeente. Daarmee is een dergelijke correctie tevens van invloed op de relatieve aandelen en dus ook op de feitelijke budgetten van alle andere gemeenten. Correctie door een individuele gemeente op een zo laat tijdstip heeft enkele onwenselijke gevolgen, die via deze wetswijziging worden voorkomen.
(…)
Met onderhavige wijzigingen wordt een uiterste datum bepaald waarop correcties in de sisa-verantwoording nog in aanmerking genomen kunnen worden.
(...)
De uiterste datum waarop correcties in de sisa-verantwoording nog in aanmerking genomen worden, wordt vastgelegd in de WWB, de Wpb en de WSW. Gekozen is voor een regeling op wetsniveau, omdat met de voorgestelde bepalingen wordt afgeweken van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft een afwijking in die zin dat de budgetvaststelling - zowel in primo als in bezwaar - niet plaatsvindt op basis van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de beslissing (ex nunc), maar op grond van de verantwoordingsinformatie waarover de Minister van SZW beschikt op 15 augustus van het jaar volgend op het verantwoordingjaar. Hetzelfde geldt voor de budgetvaststelling achteraf van de rechtmatige besteding van de geoormerkte gelden, zij het dat die termijn wordt vastgesteld op 30 september van het (tweede) jaar volgend op het verantwoordingsjaar.”
6 Niet in geschil is dat eiser de verantwoordingsinformatie met betrekking tot het verantwoordingsjaar 2014 tijdig, namelijk vóór 15 juli 2015, heeft ingediend. Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de hersteltermijn van artikel 5a van de Wpb om de verantwoording nog aan te passen.
7 Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder bij de beoordeling van het bezwaar alsnog rekening diende te houden met de in bezwaar ingebrachte aangepaste verantwoording, voorzien van een accountantsverklaring van 28 juni 2016.
8 Dat in het onderhavige geval geen sprake is van een door de accountant geconstateerde onzekerheid maar dat het pas op het moment van het primaire besluit voor eiser duidelijk werd dat er sprake moest zijn een fout, maakt niet dat verweerder de in bezwaar ingebrachte verantwoording en accountantsverklaring bij de beoordeling van het bezwaar had moeten betrekken. Zoals door verweerder immers terecht is aangevoerd geldt voor herstel van omissies en fouten – gelet op artikel 5a van de Wpb – een uiterlijke datum van 30 september van het jaar opvolgend op het verantwoordingsjaar. In de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 2 februari 2016 (rechtsoverweging 4.12) is geoordeeld dat uit Kamerstukken II 2010/2011, 32 520, nr. 10 volgt dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt in de aard van de omissie en fouten. Derhalve maakt het dus niet uit of het gaat om een door de accountant geconstateerde onzekerheid of, zoals in het onderhavige geval, een niet juist opgemaakte verantwoording.
9 Nu eiser de aangepaste verantwoording en accountantsverklaring heeft ingediend na 30 september 2015, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de terugvordering van € 223.774,- op goede gronden berust.
10 Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.