ECLI:NL:RBDHA:2017:3296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
SGR 14/4728, 14/4729, 14/5866, 14/7257 en 15/4127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunningen en trillingsvoorschriften tussen Madern International B.V. en Beelen Rotterdam B.V.

Op 3 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een complexe bestuursrechtelijke zaak tussen Madern International B.V. en Beelen Rotterdam B.V. over omgevingsvergunningen en trillingsvoorschriften. De rechtbank heeft de beroepen van beide partijen tegen de bestreden besluiten van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland gegrond verklaard. De zaak betreft meerdere vergunningen die aan Beelen zijn verleend voor het veranderen van een inrichting, waarbij Madern zich verzet tegen de gevolgen van deze vergunningen voor haar bedrijfsvoering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten gebrekkig gemotiveerd zijn, vooral met betrekking tot de opgelegde trillingsvoorschriften. De rechtbank oordeelde dat de vergunningvoorschriften niet adequaat waren, omdat er geen metingen in het pand van Madern zijn uitgevoerd, wat essentieel is voor het vaststellen van de trillingsnormen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar concludeerde uiteindelijk dat de gebreken niet herstelbaar waren.

De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor wat betreft de vergunningvoorschriften met betrekking tot trillingen en de acceptatie van asbesthoudend afval. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de kosten van de procedure door de verweerder vergoed moeten worden aan beide partijen. Het beroep van Madern tegen een ander bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt een belangrijke precedent voor toekomstige bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunningen en de bijbehorende voorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 14/4728, 14/4729, 14/5866, 14/7257 en 15/4127

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2017 in de zaken tussen

Madern International B.V., te Vlaardingen, eiseres sub 1 (hierna: Madern)

(gemachtigde: mr. C.A.H. van de Sanden),

Beelen Rotterdam B.V., te Vlaardingen, eiseres sub 2 (hierna: Beelen)

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat)
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigden: mr. F.C.S. Warendorf en I. Boschloo).
Beelen heeft als derde-partij aan de beroepen van Madern (SGR 14/4728, 14/7257 en 15/4127) deelgenomen. Madern heeft als derde-partij aan de beroepen van Beelen (SGR 14/2729 en 14/5866) deelgenomen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2014 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan Beelen een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bij besluit van 5 juni 2014 (bestreden besluit II) heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo, de aan Beelen verleende omgevingsvergunning van 20 augustus 2010, in het belang van de bescherming van het milieu gewijzigd en daaraan trillingsvoorschriften toegevoegd.
Beelen en Madern hebben tegen bestreden besluit I en II beroep ingesteld. Madern heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 juli 2014 (SGR 14/4727), is dit verzoek afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken SGR 14/4728, 14/4729, 14/5866 en 14/7257 heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Namens Madern zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens Beelen zijn verschenen [persoon 4] , [persoon 5] en [bedrijf] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder was ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Tevens waren voor verweerder aanwezig [persoon 6] en [persoon 7] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd.
Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2014 in de zaak met nummer SGR 14/4729 is verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van die tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in bestreden besluit I te herstellen met inachtneming van de overwegingen in die tussenuitspraak. Tevens is als voorlopige voorziening bepaald dat Beelen onder gelijkblijvende condities als geldend tot 25 november 2014, de oude en nieuw aangevraagde euralcodes met betrekking tot asbesthoudend afval en asbesthoudende bulkgoederen mag blijven accepteren, totdat een besluit is genomen over de periode na 25 november 2014.
Bij beschikking van 18 december 2014 heeft de rechtbank de in de tussenuitspraak gestelde termijn verlengd tot 1 april 2015.
De StAB heeft op 12 maart 2015 een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
Bij besluit van 15 april 2015 (bestreden besluit III) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd. Tegen dit besluit heeft alleen Madern beroep ingesteld. Dit beroep heeft zaaknummer SGR 15/4127.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Namens Madern zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens Beelen zijn verschenen [persoon 4] , [persoon 5] en [bedrijf] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft ter zitting ing. P. van der Hoogt, ing. A. van Dijk en ing. J. Koedoot van de StAB als deskundige gehoord.
Bij tussenuitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in bestreden besluit I en II te herstellen.
Bij beschikking van 12 april 2016 heeft de rechtbank de in de tussenuitspraak gestelde termijn verlengd tot 17 mei 2016.
Bij besluit van 13 mei 2016 (bestreden besluit IV) heeft verweerder de motivering met betrekking tot de trillingsvoorschriften van bestreden besluit I en II aangepast en tevens de voorschriften 3.2.1 en 3.2.2 van bestreden besluit I en de voorschriften 1.1 en 1.2 van bestreden besluit II vervangen door nieuwe voorschriften.
Beelen en Madern hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De StAB heeft op 23 augustus 2016 een deskundigenbericht uitgebracht. Beelen, Madern en verweerder hebben hierop gereageerd.
Bij brieven van 8 februari 2017 heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming voor het achterwege laten van een nadere zitting. Madern heeft geen toestemming verleend.
Het beroep is op 21 maart 2017 opnieuw op zitting behandeld. Namens Madern zijn verschenen mr. [persoon 2] en [persoon 8] van DPA Cauberg-Huygen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens Beelen zijn verschenen [persoon 5] en [bedrijf] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van [persoon 6] . Namens de StAB is verschenen ing. J. Koedoot.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraken. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In haar tussenuitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat uit het rapport van de StAB van 12 maart 2015 blijkt dat niet kan worden gegarandeerd dat het gebruik van de puinbreker door Beelen niet zal leiden tot overschrijding van de opgelegde grenswaarden ter plaatse van de oostelijke perceelsgrens nabij Madern. Verweerder heeft geen dragende motivering kunnen geven voor zijn standpunt dat Beelen kan voldoen aan de trillingsvoorschriften in de bestreden besluiten I en II. Nu verweerder zich bij het opleggen van de voorschriften heeft gebaseerd op het rapport van Peutz B.V. van 16 april 2013, waaruit ook volgt dat niet aan deze voorschriften kan worden voldaan, zijn de bestreden besluiten gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door het aanpassen van de motivering van de bestreden besluiten, dan wel door het aanpassen van de opgelegde trillingsvoorschriften in de bestreden besluiten.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak van 8 maart 2016 bestreden besluit IV genomen. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van DPA Cauberg-Huygen van 17 november 2015. Naar aanleiding van de conclusies in dit rapport heeft verweerder de trillingsvoorschriften in bestreden besluit I en II gewijzigd. Ter bescherming van Madern is aangesloten bij de trillingspecificaties van de firma Fritz Studer AG en de firma Mitutoyo. De beoordelingslocatie wordt niet gewijzigd; de nieuwe grenswaarden gelden ter laatse van de oostelijke terreingrens van Madern, op enig punt ter hoogte van het bedrijfsgebouw van Madern.
4
.Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit IV, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5.1
Beelen betoogt dat haar geen trillingsvoorschriften opgelegd dienen te worden, zolang Madern weigert om in haar bedrijfsgebouw metingen toe te laten. Verder stelt Beelen vraagtekens bij het realiteitsgehalte van de nieuwe trillingsvoorschriften, nu geen metingen in het bedrijfsgebouw van Madern hebben plaatsgevonden. Ook is verweerder uitgegaan van de specificaties van de door Madern gebruikte apparatuur, terwijl deze afwijken van de algemeen te hanteren criteria. Verder sluiten de vergunningvoorschriften volgens Beelen niet op elkaar aan.
5.2
Madern stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de benodigde maatregelen om aan de trillingsvoorschriften te voldoen. Binnen haar bedrijf wordt met grote precisie gewerkt, zodat zij groot belang heeft bij bescherming tegen trillinghinder. Madern merkt voorts onder andere op dat de door verweerder gehanteerde trillingsnormen zijn bedoeld voor toepassing binnen gebouwen en niet – zoals in het onderhavige geval – op buitenterreinen.
6. Naar aanleiding van de reacties van Beelen en Madern heeft de rechtbank de StAB verzocht een deskundigenbericht uit te brengen ten aanzien van de trillingsvoorschriften in bestreden besluit IV. In het bericht van 23 augustus 2016 wordt geconcludeerd dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar een
worst casesituatie. Daarom kan niet worden gesteld dat de opgelegde grenswaarden met betrekking tot trillingen onder alle omstandigheden naleefbaar zijn. Voorts is de normstelling niet geheel eenduidig en is geen onderscheid gemaakt in de RMS- en de piekwaarden. De StAB wijst er verder op dat de trillingsvoorschriften zijn gebaseerd op de machinespecificaties van Madern, terwijl de meetpunten buiten het terrein van Madern zijn gelegen.
7. De rechtbank stelt – gelet op de bijlages bij de aanvraag van 5 oktober 2012 – vast dat de mobiele puinbreker binnen het gehele zuidoostelijke gedeel van het terrein van Beelen mag worden gebruikt. Ter zitting is namens Beelen onweersproken gesteld dat dit gebied ongeveer twee hectare groot is.
8.1
Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9428 en de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:784) volgt dat een bijzondere gevoeligheid van de apparatuur van Madern niet met zich brengt dat daardoor strengere trillingsvoorschriften dan gebruikelijk moeten worden vastgesteld.
8.2
Vast staat dat Madern geen medewerking heeft verleend aan metingen in het pand. Verweerder is daarom uitgegaan van de trillingsspecificaties van de apparatuur van Madern. Voorts heeft verweerder bij het vaststellen van de trillingsvoorschriften zich gebaseerd op SBR Richtlijn deel C “Storing aan apparatuur door trillingen”. Bij deze richtlijn wordt gewerkt met inpandige metingen. Nu dergelijke metingen niet hebben plaatsgevonden en de meetpunten zich niet inpandig bij Madern, maar buiten op het terrein van Beelen bevinden, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank bij de normstelling ten onrechte op SBR Richtlijn deel C gebaseerd. De rechtbank voelt zich, ondanks dat Beelen een type C-inrichting is, in haar oordeel gesterkt door het feit dat artikel 2.23, tweede lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat bij inrichtingen type A en B geen trillingswaarden gelden indien de gebruiker van de ruimte geen toestemming geeft voor het uitvoeren van trillingsmetingen.
9. Gelet op het voorgaande, alsmede de kritiekpunten van de StAB, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de trillinghinder als gevolg van de activiteiten van Beelen in bestreden besluit IV een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Het geconstateerde gebrek in bestreden besluit IV – en daarmee ook de geconstateerde gebreken met betrekking tot trillinghinder in bestreden besluiten I en II – zijn naar het oordeel van de rechtbank niet herstelbaar.
10. Uit het vorenstaande en de tussenuitspraken van 27 oktober 2014 en 8 maart 2016 volgt dat de beroepen van Madern (SGR 14/4728) en Beelen (SGR 14/4729) tegen bestreden besluit I gegrond zijn. De rechtbank vernietigt dit besluit voor wat betreft de vergunningvoorschriften met betreking tot trillingen en de acceptatie van asbesthoudend afval en asbesthoudende bulkgoederen. De beroepen van Beelen (SGR 14/5866) en Madern (SGR 14/7257) tegen bestreden besluit II zijn eveneens gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit voor wat betreft de vergunningvoorschriften met betreking tot trillingen. Het beroep van Beelen en Madern tegen bestreden besluit IV is tevens gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan Beelen (twee maal € 328,-) en Madern (eveneens twee maal € 328,-) het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door Beelen en Madern gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.217,50 voor zowel Beelen als Madern (2 punten voor het indienen van de beroepschriften tegen bestreden besluit I en II, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 13 oktober 2014, twee maal 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze naar aanleiding van de rapporten van de StAB, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 15 december 2015, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijzen na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 21 maart 2017). Beelen heeft tevens om vergoeding van zijn reiskosten verzocht. De rechtbank stelt de reiskosten op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 10,40 (1 retour tweede klasse Vlaardingen - Den Haag Centraal).
13. Het beroep van Madern tegen bestreden besluit III (SGR 15/4127) is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
SGR 14/4728, 14/4729, SGR 14/7257 en SGR 14/5866
  • verklaart de beroepen van Beelen en Madern tegen bestreden besluit I, II en IV gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I voor wat betreft de vergunningvoorschriften met betreking tot trillingen en de acceptatie van asbesthoudend afval en asbesthoudende bulkgoederen;
  • vernietigt bestreden besluit II voor wat betreft de vergunningvoorschriften met betreking tot trillingen;
  • vernietigt bestreden besluit IV;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 656,- aan Beelen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van Beelen van € 3.227,90;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 656,- aan Madern te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van Madern van € € 3.217,50;
SGR 15/4127
- verklaart het beroep van Madern tegen bestreden besluit III ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. B. Bastein en mr. B. Hammer, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.