ECLI:NL:RBDHA:2017:3240
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van ernstig zieke vreemdeling en de gevolgen voor de toegang tot medische zorg in het land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, geboren in 1973 met de Surinaamse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het BMA-advies, dat concludeert dat adequate medische zorg in Suriname beschikbaar is, ondanks de medische problemen van eiser, waaronder suikerziekte en een necrotische voet. Eiser heeft betoogd dat hij niet de noodzakelijke zorg kan krijgen in Suriname en dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het aannemen van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij de vreemdeling ligt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen toegang heeft tot de benodigde medische zorg in Suriname. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris zich op het BMA-advies mocht baseren en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de rol van mantelzorg en de psychische behandeling, niet overtuigend geacht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, met de conclusie dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om bewijs te leveren van de risico's die zij lopen bij uitzetting, vooral in het licht van de recente jurisprudentie van het EHRM, zoals het arrest Paposhvili, dat de bescherming van artikel 3 van het EVRM uitbreidt naar ernstig zieke vreemdelingen die niet op het punt staan te overlijden.