ECLI:NL:RBDHA:2017:3224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
09/060418-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsverzoek ex artikel 591a Sv in bijzondere raadkamerprocedure met betrekking tot kosten van rechtsbijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 maart 2017 een beschikking gegeven in het kader van een schadevergoedingsverzoek op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door een verzoeker, geboren in Tunesië, die verzocht om een vergoeding van de kosten van zijn rechtsbijstand, die in totaal € 7.131,18 bedroegen, vermeerderd met reiskosten en kosten voor het indienen van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in raadkamer aanwezig was, maar dat zijn advocaat, mr. H.O. de Boer, wel aanwezig was. De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de strafzaak tegen de verzoeker was geëindigd met een onherroepelijk vonnis van de politierechter, waarbij hij was vrijgesproken. Het verzoekschrift was tijdig ingediend en voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het verzoek uitgevoerd. Hierbij is opgemerkt dat de rechtbank niet gebonden is aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet als deze gedetailleerd is gespecificeerd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de gedeclareerde 23,5 uur rechtsbijstand, tegen een uurtarief van € 235,00, niet in verhouding stond tot de aard en complexiteit van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het aantal te vergoeden uren rechtsbijstand te matigen tot veertien uur, rekening houdend met de geringe omvang en complexiteit van het dossier, en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast heeft de rechtbank de reiskosten en een forfaitair bedrag voor het indienen van het verzoek toegewezen. In totaal is aan de verzoeker een bedrag van € 4.777,24 toegekend, dat ten laste van de Staat zal worden betaald.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/060418-15
Kenmerk RK: 16/2685
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] (Tunesië),
adres: [adres] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.D.W. Herrings,
Sportweg 12, 2037 AC te Tilburg,
strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van zijn raadsvrouw tot een bedrag van in totaal € 7.131,18, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 7,49, in verband met de door verzoeker ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfskosten en een bedrag van € 550,00 in verband met de kosten van het indienen en behandelen van het onderhavig verzoek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit verzoek op 28 februari 2017 in raadkamer behandeld.
Verzoeker is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel namens hem aanwezig was mr. H.O. de Boer, advocaat te Tilburg, namens mr. C.D.W. Herrings.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag.

Beoordeling van het verzoek.

Bevoegdheid rechtbank
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 mei 2016, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het verzoekschrift is op 7 juni 2016 ingediend en is derhalve tijdig. Het verzoek(schrift) voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 591a lid 2 Sv kan na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de door de gewezen verdachte ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten en voor de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is bij het beoordelen van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas op de voet van artikel 591a Sv ter zake van de kosten van rechtsbijstand niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet indien deze van een gedetailleerde urenspecificatie is voorzien. Een dergelijke declaratie is niet meer dan een uitgangspunt en de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem 22 januari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BE8953 en Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar zij kunnen ook zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie (Rechtbank Amsterdam 13 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:232).
De rechtbank acht in het onderhavige geval gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, maar ziet aanleiding om het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Door de raadsvrouw is 23,5 uur gedeclareerd, tegen een uurtarief van € 235,00. Gelet op de aard, omvang en mate van juridische complexiteit moet naar het oordeel van de rechtbank in een dergelijke zaak normaal gesproken een vergoeding voor tien uur rechtsbijstand als al meer dan toereikend worden beschouwd. In raadkamer is toegelicht dat de hoogte van het aantal uren rechtsbijstand in belangrijke mate was gelegen in de persoon van verzoeker, waardoor de raadsvrouw genoodzaakt was veelvuldig contact met hem te hebben teneinde een vertrouwensband op te bouwen en waardoor zij voorts alle door haar verrichte handelingen aan hem terug moest koppelen. Nu naar het oordeel van de rechtbank de kosten derhalve gedeeltelijk zijn veroorzaakt door de eigen gedragingen van verzoeker, dienen deze dan ook niet zonder meer voor rekening van de Staat te komen.
Gelet op vorengaande acht de rechtbank het billijk om - rekening houdend met de geringe omvang van het dossier (19 pagina’s) en geringe complexiteit van de zaak (diefstal of verduistering in dienstbetrekking) alsmede het aanzienlijke uurtarief van de raadsvrouw enerzijds en de omstandigheid dat de behandeling van de zaak enkele keren is aangehouden en er getuigen zijn gehoord anderzijds - veertien uur rechtsbijstand te vergoeden, (vermeerderd met kantoorkosten en 21% BTW).
De rechtbank acht het daarnaast billijk de reiskosten die verzoeker heeft moeten maken voor de behandeling van zijn zaak te vergoeden en aan verzoeker het forfaitaire bedrag van € 550,00 toe te kennen voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Alles tezamen zal de rechtbank in totaal een bedrag toekennen van € 4.777,24.

Beslissing.

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 4.777,24 (zegge: vierduizendzevenhonderdzevenenzeventig euro en vierentwintig eurocent) en bepaalt dat dit bedrag zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van de Stichting Derdengelden VTH Advocatuur onder vermelding van ‘schadevergoeding [verzoeker] ’, en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C.M. Bouman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.R. Ekkart, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2017.