ECLI:NL:RBDHA:2017:286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
NL16.3955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor Algerijnse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 14 september 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 19 december 2016 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Algerije door de verweerder was aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 5 januari 2017.

De rechtbank overweegt dat de eiser zijn aanvraag heeft onderbouwd met verklaringen over zijn moeilijke thuissituatie en problemen met de autoriteiten in Algerije. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn specifieke omstandigheden een uitzondering vormen op deze algemene aanname. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar Algerije te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris rechtmatig was en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank wijst ook op de relevante internationale verdragen en rapporten die de status van Algerije als veilig land ondersteunen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.3955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. S. Zwiers,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.

ProcesverloopBij besluit van 19 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 14 september 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn thuissituatie op jonge leeftijd het huis heeft verlaten. Zo kwam hij in [plaats] op straat te leven, raakte hij verslaafd aan drugs en kwam hij in aanraking met de autoriteiten nu hij meerdere malen pogingen heeft ondernomen om op illegale wijze het land te verlaten. Eiser kreeg problemen met oudere jongens, waarvan hij zelfs één jongen heeft geslagen en gestoken. Eiser is vanwege de moeilijke leefomstandigheden, zijn thuissituatie en vanwege de problemen met de oudere jongens uit Algerije vertrokken. Hij vreest bij terugkeer voor de autoriteiten nu hij vanwege een steekincident zal worden gearresteerd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst alsmede zijn redenen van vertrek uit Algerije geloofwaardig geacht. Algerije is door verweerder, onder verwijzing naar zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 11 oktober 2016 (hierna: de brief van 11 oktober 2016), aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er, in afwijking van de algehele situatie in zijn land, aanleiding bestaat om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
3. Eiser voert ten eerste aan dat de ministeriële regeling waarbij Algerije als veilig land van herkomst is aangemerkt als onverbindend verklaard dient te worden. Eiser wijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9971). Verweerder miskent de betekenis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474), waarin uiteengezet wordt op grond waarvan een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen. De enkele verwijzing van verweerder dat alle beschikbare informatiebronnen benut zijn is een onvoldoende motivering om Algerije als veilig land van herkomst te beschouwen. Ten onrechte heeft geen inhoudelijke beoordeling van eisers vrees voor schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Algerije plaatsgevonden. Ten onrechte heeft verweerder geen onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) uit laten voeren gelet op eisers verslavingsproblematiek en de behandeling die hij in Nederland ondergaat, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) luidt als volgt: De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties.
5. Bij ministeriele regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, is Algerije – na onderzoek – toegevoegd aan bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Bij de brief van 11 oktober 2016 en de daarbij gevoegde bijlage ‘Beoordelingen derde tranche’ heeft verweerder kenbaar gemaakt dat op basis van deze beoordeling Algerije kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBTI’s.
Hierbij is onder meer gewezen op het feit dat Algerije partij is bij het Internationaal verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol. Verweerder heeft onder meer verwezen naar het 2015 Human Rights Report van het US State Department, het Annual report 2015/2016 van Amnesty International en de Fragile State Index. Het eerstgenoemde 2015 Human Rights Report van het US State Department is gebaseerd op meerdere onafhankelijke bronnen, waaronder het rapport Freedom in the World 2016, Algeria, van Freedom House van 27 januari 2016. De Amerikaanse NGO Freedom House heeft Algerije aangemerkt als een ‘niet-vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 6 heeft voor wat betreft ‘political rights’ en een score van 5 voor wat betreft ‘civil liberties’. Algerije staat op de 76ste plaats op de Fragile State Index 2016 (ter vergelijking: Finland staat op de 178e en Somalië op de 1e plaats).
6. Met betrekking tot het betoog van eiser dat Algerije ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 dienen, bij de toetsing of een land kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, slechts de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen te worden betrokken voor zover deze beschikbaar zijn. Niet wordt betwist dat er geen of geen actuele informatie beschikbaar is, afkomstig van de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder zijn standpunt, dat Algerije een veilig land van herkomst is, niet heeft gestoeld op deze informatiebronnen, in dit geval geen grond geeft voor het oordeel dat dit standpunt ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het US State Department en Amnesty International onafhankelijke gezaghebbende bronnen zijn. De rechtbank stelt voorts op basis van de gronden en het verhandelde ter zitting vast dat eiser niet de inhoud van de door verweerder gebruikte bronnen en de daaruit door verweerder getrokken conclusie heeft betwist.
7. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 kan gelet op het voorgaande in zoverre dan ook niet slagen. Daarnaast is de rechtbank, anders dan zittingsplaats Groningen, van oordeel dat uit Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) niet volgt dat de aanmerking van een land als veilig, met uitzondering van een bepaalde groep, niet mogelijk zou zijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de punten 4.12 tot en met 4.15 van de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040).
8. Gelet op het voorgaande bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat Algerije wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd, nu hij zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiser op een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM vanwege zijn verslavingsproblematiek niet slagen nu een nadere onderbouwing van eisers medische gesteldheid achterwege is gebleven. Eiser heeft tijdens zijn nader gehoor een brief van een arts overgelegd van 12 december 2016 waar uit blijkt dat hij onder behandeling staat van een arts om van zijn drugsverslaving af te komen. Door het ontbreken van verdere aanknopingspunten was verweerder niet gehouden onderzoek naar eisers gezondheidstoestand door het BMA te laten verrichten.
10. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw als kennelijk ongegrond afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.