Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
de collectieve actie) gevoerd tegen SENS op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De collectieve actie was, kort samengevat, er op gericht om (met het oog op schadevergoeding) verklaringen voor recht te verkrijgen met betrekking tot misleidende mededelingen van SENS in de periode van 2000 tot en met 2008 over het wel of niet gegarandeerd zijn van prijzen, de winkansen, de hoogte van de prijzen, het aantal gewonnen prijzen en het uitkeringspercentage. Bij vonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank Den Haag de door de Stichting ingestelde vorderingen deels afgewezen en voor het overige is de Stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen verklaard. In hoger beroep tegen dit vonnis is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 voor recht verklaard dat SENS gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en dat SENS hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast is geoordeeld dat SENS in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 januari 2015 het door SENS ingestelde cassatieberoep verworpen, evenals het door de Stichting ingestelde incidentele cassatieberoep.
het kort geding). Bij vonnis van deze voorzieningenrechter van 3 februari 2016 is deze vordering afgewezen. De Stichting heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en heeft haar vorderingen in hoger beroep gewijzigd. Voor zover nu relevant vordert de Stichting in dit hoger beroep wederom een voorschot van € 10.000.000,= op de door haar gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten. Daarnaast vordert de Stichting tevens een voorschot van 50% op de door de deelnemers geleden schade, bestaande uit de aankoopbedragen van de Staatsloten in de relevante periode. In het appelschrift van de Stichting staat (onder punt 23) dat de Stichting de belangen van de deelnemers behartigt en uitdrukkelijk gevolmachtigd is namens deze deelnemers een voorschot te vorderen op hun uiteindelijke kosten en schadevergoeding.
de bodemprocedure) gedagvaard. In de bodemprocedure vordert Loterijverlies, voor zover nu relevant:
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
“Voor zover überhaupt van toepassing zegt ondergetekende verder elke rechtsrelatie met Stichting Loterijverlies.nl op en verzoekt dat bericht aan de Stichting door de sturen”en heeft Loterijverlies gesteld dat zij de Stichting bij deurwaardersexploot over die opzeggingen heeft geïnformeerd, maar dat is door de Staatsloterij betwist. Dat het deurwaardersexploot de Stichting heeft bereikt kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid. Bovendien stelt de Stichting zelf – zo blijkt uit door de Staatsloterij overgelegde stukken – zich nog steeds op het standpunt stelt dat zij de enige is die bevoegd is de deelnemers te vertegenwoordigen.
aldeze onderwerpen niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden geoordeeld dat de bodemrechter Loterijverlies in haar standpunten zal volgen, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de vordering van Loterijverlies voorshands als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. Er zijn op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om waarschijnlijk te achten dat de bodemrechter de vordering van Loterijverlies (in deze omvang) zal toewijzen. Mede gelet hierop valt de belangenafweging in het voordeel van de Staatsloterij uit.