In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017, betreft het een deelgeschil over werkgeversaansprakelijkheid op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. Verzoeker, die in dienst was bij Van Dijken Glas B.V., stelt dat hij door zijn werkzaamheden als glasbewerker letsel aan zijn rechterpols heeft opgelopen. Hij heeft Van Dijken Glas aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden, en verzoekt de kantonrechter om te verklaren dat Van Dijken Glas en ABN AMRO hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schade. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 juli 2016 ter griffie is ingekomen, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 januari 2017.
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de aard van de werkzaamheden van verzoeker, de gebruikte zaagmachine en de werkomstandigheden. De rechter concludeert dat verzoeker zijn werkzaamheden heeft verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat zijn polsklachten daadwerkelijk zijn veroorzaakt door deze omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, omdat het causaal verband tussen de klachten en de werkzaamheden te onzeker is. Hierdoor rust de bewijslast volledig op verzoeker, die niet in staat is gebleken om dit bewijs te leveren. De kantonrechter wijst het verzoek af en begroot de kosten van de procedure op € 6.235,48, waarbij de aansprakelijkheid van Van Dijken Glas niet is komen vast te staan.
De beslissing van de kantonrechter is dat de kosten worden begroot, maar het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Bockwinkel.