ECLI:NL:RBDHA:2017:264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
C/09/515777 / HA RK 16-377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een voormalig vastgoedondernemer, aangeduid als [verzoeker], die verzocht om verwijdering van bepaalde URL's uit de zoekresultaten van Google. Het verzoek was gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en betrof zoekresultaten die mogelijk verband hielden met een strafzaak uit 2005, waarin [verzoeker] werd verdacht van hypotheekfraude. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de strafzaak in Nederland had plaatsgevonden en hierover in de Nederlandse media was bericht. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens in de zin van artikel 16 Wbp, omdat de zoekresultaten geen concrete feiten bevatten die als strafbaar feit konden worden gekwalificeerd. De belangenafweging viel in het nadeel van [verzoeker] uit, omdat hij niet had aangetoond dat de URL's onjuist, irrelevant of bovenmatig waren. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde [verzoeker] in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/515777 / HA RK 16-377
Beschikking van 12 januari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te […] , [land] ,
verzoeker,
advocaat mr. E. Manders te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
verweerster,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk worden aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘Google’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 29 juli 2016 ingediende verzoekschrift met producties;
  • het op 30 november 2016 ingekomen verweerschrift met producties;
  • de mondelinge behandeling op 8 december 2016, waarbij de advocaten van partijen hun pleitnotities hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van de beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is een voormalig vastgoedondernemer. Tegen [verzoeker] is omstreeks 2005 een opsporingsonderzoek ingesteld naar aanleiding van een tegen hem gerezen verdenking van
- kort gezegd - hypotheekfraude in georganiseerd verband.
2.2.
Google biedt de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine) aan. Deze zoekmachine stelt gebruikers in staat informatie elders op het internet vinden. Gebruikers kunnen op de openingswebpagina van Google, te weten bijvoorbeeld http://www.google.nl of http://www.google.com, aan de hand van één of meer zoektermen een zoekopdracht opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten op internet weergeeft. De zoekresultatenpagina toont in eerste instantie een lijst met koppelingen, te weten steeds een combinatie van een titel van een webpagina met daaronder de hyperlink, ofwel
Uniform Resource Locator(hierna: URL) naar het betreffende internetadres en een
snippet, zijnde een korte samenvatting van de webpagina (hierna wordt deze combinatie gezamenlijk genoemd: de koppeling). De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. De zoekmachine indexeert op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie, slaat die tijdelijk op en stelt aan de hand van zoektermen koppelingen in een bepaalde volgorde aan internetgebruikers ter beschikking. De precieze werking van de zoekmachine is een bedrijfsgeheim van Google.
2.3.
Bij het opgeven van de naam [verzoeker] als zoekterm in de zoekmachine worden als zoekresultaten verschillende koppelingen weergegeven.
2.4.
Op 13 november 2015 heeft [verzoeker] bij Google een verzoek ingediend tot verwijdering van URL’s uit zoekresultaten in de zoekmachine. Per e-mail van 17 november 2015 heeft Google aan [verzoeker] verzocht om meer informatie om het verzoek te verwerken. Per e-mail van 17 november 2015 heeft [verzoeker] aan Google nadere toelichting gegeven. Op 18 november 2015 heeft Google dit verzoek van [verzoeker] afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van 22 januari 2016 heeft de enkelvoudige raadkamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam, na verzoek daartoe van [verzoeker] , waartegen de officier van justitie zich niet heeft verzet, verklaard dat de strafzaak tegen [verzoeker] is geëindigd.
2.6.
Op 31 maart 2016 heeft mr. Manders (advocaat) namens [verzoeker] Google verzocht het verzoek van [verzoeker] van 13 november 2015 nogmaals in behandeling te nemen, mede onder verwijzing naar voormelde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2016. Per e-mail van 6 mei 2016 heeft Google het verzoek opnieuw afgewezen. Per e-mail van 6 mei 2016 is namens [verzoeker] Google nogmaals verzocht aan het verwijderingsverzoek te voldoen.
2.7.
Met een brief van 7 juni 2016 heeft mr. Manders namens [verzoeker] de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) verzocht om te bemiddelen tussen [verzoeker] en Google in de zin van artikel 47 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).
2.8.
De AP heeft het voormelde verzoek deels niet-ontvankelijk verklaard voor zover het verzoek ziet op verwijdering van zoekresultaten op een naam in combinatie met andere zoektermen. Voorts heeft de AP het verzoek om bemiddeling niet opportuun geacht. Bij brief van 20 juni 2016 heeft de AP aan mr. Manders voor zover hier van belang het volgende medegedeeld:

De AP heeft vastgesteld dat bij het zoeken in Google Search op de zoekterm “ [verzoeker] ” twee van de in het dossier opgesomde zoekresultaten verschijnen:
(…)
In de door u bestreden zoekresultaten op de naam [verzoeker] wordt melding gemaakt van het gegeven dat de broers [verzoeker] op een bepaald moment aangemerkt zijn als verdachten, dat zij dit onterecht vinden en schadevergoeding hebben geëist. Beide artikelen maken eveneens melding van het feit dat Fortis beslag heeft gelegd bij de gemeente. Uit uw dossier blijkt niet dat deze informatie onjuist zou zijn.
Daarnaast stelt de AP vast dat uw cliënt deze informatie zelf (grotendeels) openbaar heeft gemaakt door mee te werken aan een televisie interview van TV Rijnmond.
Gelet op deze omstandigheden en het dossier wat u heeft ingestuurd, stelt de AP vast dat de informatie waar naar wordt verwezen in de zoekresultaten op de naam [verzoeker] – die door uw cliënt duidelijk als grievend worden ervaren – niet onmiskenbaar onjuist of diffamerend is.
Tevens blijkt uit het dossier dat één kwestie weliswaar definitief is afgesloten (het strafrechtelijk onderzoek), maar dit lijkt niet het geval te zijn bij de overige kwesties (zoals de beslaglegging en de eis tot schadevergoeding). Het dossier bevat hierover geen nadere informatie. De AP maakt hieruit op dat de informatie uit de betreffende twee zoekresultaten niet dusdanig verouderd is dat er voor het brede publiek geen enkele maatschappelijke relevantie meer is om van deze informatie kennis te nemen.
Daarmee is het in deze zaak niet op voorhand duidelijk dat Google evident in strijd handelt met de Wbp door het verzoek van uw cliënt af te wijzen. Mede daarom acht de AP bemiddeling in dit geval niet opportuun. Een beroep op artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is niet bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.
(…) Gelet op artikel 3 van de Wbp treedt de AP niet in de beoordeling van (de kwaliteit van) journalistieke publicaties.
Nu de AP uw verzoek om bemiddeling niet verder in behandeling zal nemen, wordt deze zaak gesloten. U kunt het geschil, conform artikel 47, eerste lid, van de Wbp binnen zes weken na ontvangst van deze brief voorleggen aan de rechter.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek van [verzoeker] luidt, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
Google beveelt om onverwijld, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de volgende URL’s, die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van [verzoeker] in de zoekmachine uit de zoekresultaten, te verwijderen dan wel af te schermen:
-http://www.rijnmond.nl/nieuws/33661/Broers-eisen-100-miljoen-euro-van-Rotterdam;
- [URL 1] ;
-http://www.rijnmond.nl/nieuws/25-05-2009/fortis-legt-beslag-bij-gemeente-rotterdam;
-http://www.volkskrant.nl/binnenland/om-vernietigt-vertrouwelijke-gesprekken-weer-niet~a906848/;
-http://www.telegraaf.nl/binnenland/20537458/_Vastgoedbroers_eisen_geld_van_R_dam
.html;
-http://www.rijnmond.nl/nieuws/30779/Rotterdam-schendt-privacy-huisjesmelkers;
-http://www.ad.nl/ad/nl/1038/Rotterdam/article/detail/2075720/2008/12/06/Justitie-wil-alsnog-vervolgen-voor-hypotheekfraude.dhtml;
-http://www.ad.nl/ad/nl/1038/Rotterdam/article/detail/2277911/2007/05/08/Vastgoedond
ernemers-willen-van-zwarte-lijst.dhtml;
- [URL 2] ;
-https://yersinia.wordpress.com/category/telefoontaps/;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, dan wel zulk ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Google in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag, zakelijk weergegeven.
Primair is de gegevensverwerking van Google in de zoekmachine onrechtmatig, nu het op grond van artikel 8 lid 5 van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: Privacyrichtlijn) in verbinding met artikel 16 Wbp verboden is om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken en een uitzondering op de toepassing van dit verbod volgens artikel 22 Wbp zich in het onderhavige geval niet voordoet.
Subsidiair is de verwerking van zijn persoonsgegevens door Google onverenigbaar met de Wbp en de Privacyrichtlijn en maakt Google inbreuk op het fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens, zoals dat is verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) alsmede in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) van 13 mei 2014 in de zaak C-131/12,
Costeja, ECLI:EU:C:2014:317 (hierna:
Costeja-arrest), komt hem een recht toe op verwijdering van verwerkte persoonsgegevens die irrelevant of niet meer ter zake doende zijn, dan wel buitensporig of onnodig diffamerend. De zoekresultaten zijn irrelevant, omdat de strafzaak tegen hem door de rechtbank is beëindigd zonder oplegging van straf, zonder een inhoudelijke behandeling en zonder dat een strafrechtelijk delict of onrechtmatig gedrag door de rechter is vastgesteld. Bovendien speelt [verzoeker] geen bijzondere rol in het openbare leven, zodat op grond van rechtsoverweging 97 van het
Costeja-arrest het belang van [verzoeker] als individu prevaleert boven het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het publieke belang om deze informatie te vinden. De aanvankelijk rechtmatige verwerking van persoonsgegevens is thans niet meer met de Privacyrichtlijn verenigbaar, omdat de gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verwerkt. Ten slotte ziet de informatie op een periode van ruim 10 jaar geleden, leidt een en ander tot een uitbreidende kring van diffamerende berichtgeving waarbij de privacy van [verzoeker] wordt geschonden, hetgeen hem dagelijks schade berokkent in de opbouw van een nieuw leven.
3.3.
Google voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] , althans afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter en bevoegdheid rechtbank Den Haag
4.1.
Google heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen omdat [verzoeker] woonachtig is op [land] en het centrum van zijn belangen om die reden daar is gelegen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het gegeven dat de strafzaak tegen [verzoeker] in Nederland heeft gelopen, dat hierover in Nederlandse media is bericht en dat de door [verzoeker] bedoelde zoekresultaten mogelijk voortkomen uit zoekopdrachten via de op Nederland gerichte versie van Google Search, mee dat de zaak voldoende met de Nederlandse rechtssfeer is verbonden. Op grond van artikel 3, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt daarom aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Ingevolge artikel 269 Rv is deze rechtbank bevoegd van het verzoek van [verzoeker] kennis te nemen. Het desbetreffende bevoegdheidsverweer van Google faalt dus.
4.3.
Google heeft subsidiair betoogd dat de rechtbank in elk geval niet bevoegd is voor zover het verzoek zich uitstrekt tot zoekresultaten, die op niet-EU versies van Google Search worden getoond buiten het grondgebied van de Europese Unie, zoals bijvoorbeeld aan inwoners van de Verenigde Staten van Amerika en [land] . De rechtbank komt pas toe aan een nadere bespreking van dit verweer, dat neerkomt op de vraag naar de territoriale werking van een te geven bevel, indien het verzoek van [verzoeker] in enige mate toewijsbaar is. Of dat laatste het geval is, is onderwerp van de navolgende beoordeling.
Reeds verwijderde URL’s
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Google de koppelingen naar twee van deze URL’s, te weten [URL 1] en [URL 2] , inmiddels heeft verwijderd uit de zoekresultaten in Google Search. Daarom heeft [verzoeker] thans geen belang meer bij zijn verzoek tot verwijdering dan wel afscherming van deze twee URL’s.
Uitsluitend verwerking van persoonsgegevens
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de Wbp van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp). Deze wet is ingevoerd ter implementatie van de Privacyrichtlijn en moet in het licht daarvan worden begrepen. Het HvJEU heeft in het
Costeja-arrest nadere uitleg en verduidelijking gegeven over de reikwijdte van de Privacyrichtlijn in verhouding tot internetzoekmachines. Zoals uit het
Costeja-arrest volgt, is de Wbp in het onderhavige geval uitsluitend van toepassing voor zover de verrichtingen van de zoekmachine zijn aan te merken als verwerking van persoonsgegevens, te weten wanneer deze informatie gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon bevat en de exploitant van de zoekmachine voor deze gegevensverwerking verantwoordelijk is. Daarbij gaat het om de zoekresultaten, die na een zoekopdracht uitsluitend op de naam van een persoon in de zoekmachine worden weergegeven.
4.6.
Google heeft gemotiveerd betwist dat de volgende vijf URL’s als zoekresultaten in Google Search worden weergegeven na een zoekopdracht op de naam [verzoeker] :
http://www.volkskrant.nl/binnenland/om-vernietigt-vertrouwelijke-gesprekken-weer-niet~a906848/;
http://www.rijnmond.nl/nieuws/30779/Rotterdam-schendt-privacy-huisjesmelkers;
http://www.ad.nl/ad/nl/1038/Rotterdam/article/detail/2075720/2008/12/06/Justitie-wil-alsnog-vervolgen-voor-hypotheekfraude.dhtml;
http://www.ad.nl/ad/nl/1038/Rotterdam/article/detail/2277911/2007/05/08/Vastgoedondernemers-willen-van-zwarte-lijst.dhtml; en
https://yersinia.wordpress.com/category/telefoontaps/.
Dit heeft [verzoeker] op zijn beurt onvoldoende weersproken. Uit het door zijn raadsman bij pleitnota overgelegde overzicht van zoekresultaten in de zoekmachine met als zoekopdracht [verzoeker] blijken deze vijf URL’s evenmin. Daarmee is niet vast komen te staan dat deze URL’s betrekking hebben op zoekopdrachten uitsluitend op zijn naam, die vallen onder de reikwijdte van de Wbp. Het verzoek tot verwijdering van deze vijf URL’s is als gevolg daarvan, bij gebrek aan feitelijke grondslag, niet toewijsbaar.
4.7.
Gelet op het voorgaande spitst de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] zich thans toe op de volgende drie URL’s, waarvan buiten discussie staat dat deze in de zoekresultaten worden weergeven in Google Search wanneer via http://www.google.nl op de naam [verzoeker] wordt gezocht:
http://www.rijnmond.nl/nieuws/33661/Broers-eisen-100-miljoen-euro-van-Rotterdam
;
http://www.rijnmond.nl/nieuws/25-05-2009/fortis-legt-beslag-bij-gemeente-rotterdam; en
http://www.telegraaf.nl/binnenland/20537458/_Vastgoedbroers_eisen_geld_van_R_dam.html.
De primaire grondslag van het verzoek
4.8.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek primair ten grondslag dat de gegevensverwerking van Google in de zoekmachine onrechtmatig is, omdat artikel 8 lid 5 Privacyrichtlijn in verbinding met artikel 16 Wbp Google verbiedt strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken. [verzoeker] stelt daartoe dat de gewraakte URL’s in de zoekresultaten in Google Search kunnen worden aangemerkt als verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Een uitzondering op de toepassing van dit verbod doet zich niet voor, aldus [verzoeker] .
4.9.
Google betwist gemotiveerd dat zij in het onderhavige geval strafrechtelijke persoonsgegevens ten aanzien van [verzoeker] heeft verwerkt. [verzoeker] miskent volgens Google dat de zoekresultaten die verschijnen bij een zoekopdracht op zijn naam geen bijzondere persoonsgegevens bevatten als bedoeld in artikel 16 Wbp. Het enkele feit dat Google met zoekresultaten verwijst naar bronpagina’s met daarop gegevens die mogelijk als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt, maakt nog niet dat Google die bijzondere persoonsgegevens verwerkt en daarvoor verantwoordelijk is, aldus Google.
4.10.
Tussen partijen is derhalve in geschil of Google met betrekking tot de drie in onderdeel 4.7 genoemde URL’s strafrechtelijke persoonsgegevens heeft verwerkt als bedoeld in artikel 16 Wbp. De rechtbank overweegt als volgt.
4.11.
Persoonsgegevens dienen in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze te worden verwerkt (artikel 6 Wbp). Zij worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld (artikel 7 Wbp). Voor zover hier van belang schrijft artikel 8 sub f Wbp voor dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Deze bepaling vormt de implementatie van het vrijwel gelijkluidende artikel 7 sub f Privacyrichtlijn ten aanzien waarvan van het HvJEU in het
Costeja-arrest heeft vastgesteld dat verwerking van persoonsgegevens door een internetzoekmachine daarin haar grondslag vindt.
4.12.
Op grond van artikel 16 Wbp is de verwerking van (onder meer) strafrechtelijke persoonsgegevens verboden, behoudens enkele in de Wbp omschreven uitzonderingen. In deze bepaling is de grondgedachte van artikel 8 Privacyrichtlijn geïmplementeerd, te weten dat de verwerking gericht op bijzondere categorieën persoonsgegevens, waaronder strafrechtelijke persoonsgegevens, door de EU-lidstaten moet worden verboden behoudens afwijkingen die een Lid-Staat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. Uit de Memorie van Toelichting van de Wbp blijkt dat het hierbij gaat om gegevens in verband met strafbaar of hinderlijk gedrag, die tot de gevoelige gegevens behoren, omdat de betrokken personen anders worden behandeld dan anderen als gevolg van het verwijtbaar gedrag waarmee zij in verband worden gebracht (
Kamerstukken II, 1997/1998, 25 892, nr. 3, p. 102 en 118).
Onder het begrip ‘strafrechtelijke persoonsgegevens’ moet worden verstaan zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) – kunnen dragen. Hieruit volgt de maatstaf of vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat te verwerken strafrechtelijke gegevens in voldoende mate moeten vaststaan (vgl. Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
4.13.
De rechtbank stelt bij de beoordeling verder voorop dat het in dit verband om de gevonden zoekresultaten gaat, en niet primair om de inhoud van de webpagina’s waarnaar een koppeling in de zoekresultaten verwijst. Zoals uit rechtsoverweging 35 van het
Costeja-arrest blijkt, moet worden benadrukt dat de door een zoekmachine verrichte verwerking van persoonsgegevens verschilt van de door een webredacteur verrichte verwerking van persoonsgegevens, die erin bestaat deze gegevens op een webpagina te plaatsen en bovenop deze laatstgenoemde verwerking komt. Voor zover de verwerking van persoonsgegevens door de zoekmachine verschilt van de door webredacteurs verrichte verwerking van persoonsgegevens, daar bovenop komt en bijkomend de grondrechten van een betrokkene aantast, komt Google als zoekmachine-exploitant een eigen verantwoordelijkheid toe binnen het kader van de Privacyrichtlijn en daarmee ook de Wbp.
4.14.
Tegen de achtergrond hiervan is de rechtbank van oordeel dat Google ten aanzien van de in 4.7 bedoelde URL’s geen strafrechtelijke persoonsgegevens van [verzoeker] in de zin van artikel 16 Wbp heeft verwerkt. Er is immers geen sprake van het opnemen in de zoekresultaten van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Sv kunnen dragen. Evenmin kan worden gezegd dat de verwerking in de zoekresultaten voor [verzoeker] een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit oplevert. De hiervoor bedoelde zoekresultaten van de zoekmachine van Google brengen [verzoeker] namelijk op geen enkele wijze in verband met enig strafbaar feit. Ten slotte brengt de stelling van [verzoeker] dat webpagina’s waarnaar in de zoekresultaten wordt verwezen verouderde informatie over zijn strafzaak bevatten of daarover berichten, niet mee dat daarom reeds sprake is van verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp, noch dat Google daarvoor verantwoordelijk moet worden geacht in de zin van de Wbp dan wel de Privacyrichtlijn.
4.15.
De conclusie is dat het verzoek niet op de primaire grondslag kan worden toegewezen.
De subsidiaire grondslag van het verzoek
4.16.
[verzoeker] grondt zijn verzoek subsidiair op de stelling dat de verwerking van zijn persoonsgegevens onverenigbaar is met de Wbp en de Privacyrichtlijn en dat Google daarom inbreuk maakt op [verzoeker] ’s fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens, zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Handvest en artikel 8 EVRM, bezien in het licht van het
Costeja-arrest.
4.17.
Buiten discussie staat dat Google persoonsgegevens van [verzoeker] heeft verwerkt bij de drie in 4.7 genoemde URL’s, die als onderdeel van koppelingen in de zoekresultaten in Google Search worden weergegeven wanneer via http://www.google.nl op de naam [verzoeker] wordt gezocht.
4.18.
De rechtbank neemt bij de beoordeling, naast hetgeen is hierboven in 4.11 en 4.13 reeds is overwogen, voorts het volgende tot uitgangspunt. Elke betrokkene heeft het recht rectificatie, uitwissing of afscherming van gegevens te verkrijgen indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de Wbp en de Privacyrichtlijn. Een dergelijke onverenigbaarheid kan blijkens het
Costeja-arrest niet enkel het gevolg zijn van de omstandigheid dat deze gegevens onnauwkeurig zijn maar, in het bijzonder, ook omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is. De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 Handvest en tevens artikel 8 EVRM gewaarborgde grondrechten verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer via opneming in een resultatenlijst van een zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het grote publiek. Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen (vgl. het
Costeja-arrest en Gerechtshof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:GHAMS:2015:1123, rechtsoverweging 3.5).
4.19.
Bij deze belangenafweging zijn fundamentele rechten in het geding, te weten enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens van [verzoeker] (artikelen 7 en 8 Handvest en artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11 Handvest, artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet) van niet alleen Google, maar ook van haar gebruikers die op zoek zijn naar informatie op internet en degenen voor wie Google informatie op internet ontsluit, zoals webmasters, auteurs en andersoortige informatie-aanbieders, en voorts de vrijheid van ondernemerschap van Google (artikel 16 Handvest) alsmede het publieke belang van archivering in het algemeen, voor wetenschappelijk of historisch onderzoek dan wel statistische doeleinden (vgl. artikel 17 lid 3 sub d Verordening 2016/679).
Daarbij dient het belang van [verzoeker] dat de drie in 4.7 genoemde URL’s niet meer gevonden kunnen worden via de zoekmachine evenwichtig te worden afgezet tegen de belangen van Google om middels haar zoekmachine een betrouwbaar zoekresultaat te produceren en van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden. Alle omstandigheden van het geval zijn in dit verband van betekenis, waaronder ook het (gevoelige) karakter van de gegevens. Daarbij kan, hoewel het om gevonden zoekresultaten in de zoekmachine gaat, in deze belangenafweging niet geheel voorbij worden gegaan aan de inhoud van de door [verzoeker] gewraakte webpagina’s, waarnaar in de zoekresultaten wordt verwezen.
4.20.
De belangenafweging valt in dit geval in het nadeel van [verzoeker] uit. [verzoeker] heeft, bij gemotiveerde betwisting daarvan door Google, niet of onvoldoende aangetoond dat de weergave van de URL’s in de zoekresultaten in de zoekmachine onjuist, irrelevant of bovenmatig zijn en dat zijn privacybelang zwaarder weegt dan het publieke belang van vindbaarheid van de webpagina’s en het belang van Google om deze webpagina’s vindbaar te blijven houden. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
- de drie URL’s zien overwegend op handelen van [verzoeker] als vastgoedondernemer zelf, te weten zijn schadeclaim van € 100 à € 110 miljoen tegen de gemeente Rotterdam en een beslaglegging op deze vordering door Fortis, waarmee hij de publicaties die daarvan het gevolg zijn en de publieke belangstelling daarvoor in zekere zin over zichzelf heeft afgeroepen;
- de drie URL’s verwijzen naar artikelen in regionale en landelijke nieuwsmedia en [verzoeker] leverde blijkens deze artikelen daaraan een actieve bijdrage. [verzoeker] heeft de juistheid van de inhoud daarvan als zodanig niet betwist;
- de stelling van [verzoeker] dat hij de publiciteit niet zocht, maar hij, zoals hij stelt, gedwongen werd om te reageren het voorgaande niet of althans onvoldoende weerlegt;
- bij de mondelinge behandeling is van de zijde van [verzoeker] toegelicht dat deze schadeclaimprocedure(s) nog niet zijn afgerond, althans zullen worden hervat, in reactie op de formele beëindiging van de strafzaak tegen [verzoeker] op 22 januari 2016 zodat tegen die achtergrond bezien nieuwsberichten over deze verwikkelingen nog steeds van relevante betekenis en nieuwswaardig zijn of niet valt uit te sluiten dat zij dat opnieuw worden;
- ontwikkelingen in de vastgoedsector zijn voorwerp van actueel maatschappelijk debat, zoals Google heeft aangevoerd. Daarmee hangt samen dat het publiek een aanzienlijk belang heeft om mediaberichtgeving hieromtrent te kunnen vinden. [verzoeker] is zowel voorwerp van, als deelnemer aan dat maatschappelijke debat.
In het licht van al deze omstandigheden is de inmenging in de grondrechten van [verzoeker] door Google gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft dat toegang tot deze informatie beschikbaar en vindbaar blijft en (daarmee) het belang van Google om de desbetreffende zoekresultaten te kunnen (blijven) aanbieden. In zoverre faalt ook de stelling van [verzoeker] dat de weergave van deze URL’s in de zoekresultaten, die na een zoekopdracht op de naam van [verzoeker] in de zoekmachine van Google worden weergegeven, bovenmatig of irrelevant is.
4.21.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien [verzoeker] uitdrukkelijk een inhoudelijke toetsing wenst van de informatie die op een webpagina is gepubliceerd, het hem vrijstaat de webredacteur(s) van de betreffende webpagina’s aan te spreken. In een dergelijke procedure kan het juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige (pers)publicaties worden toegepast, waarin onder meer wordt gewogen in welke mate een bepaalde uiting steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. Een verzoek op grond van artikel 46 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige, maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken (vgl. rechtbank Amsterdam, 24 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:9515).
4.22.
Gelet op het voorgaande kan ook de subsidiaire grondslag het verzoek van [verzoeker] niet dragen.
4.23.
De slotsom is dat Google in redelijkheid het verzoek van [verzoeker] om de desbetreffende URL’s te verwijderen of af te schermen heeft kunnen afwijzen. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen.
4.24.
Gelet op dat oordeel behoeft hetgeen overigens of anderszins door Google als verweer is gevoerd geen nadere bespreking.
4.25.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Google begroot op € 619,-- aan verschotten (griffierecht) en € 904,-- (2 x € 452,--) aan salaris voor de advocaat;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, mr. M.L. Harmsen en mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.