ECLI:NL:RBDHA:2017:2555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Eritrese vrouw en de verantwoordelijkheden van Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw. De eiseres had op 26 september 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 maart 2017, waar de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres, die problemen had door eerdere ervaringen van aanranding en verkrachting in Italië, niet kon aantonen dat zij als bijzonder kwetsbaar persoon moest worden aangemerkt volgens het Tarakhel-arrest. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende garanties had gevraagd aan de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de opvang en zorg voor de eiseres. De rechtbank oordeelde dat de overdracht aan Italië zonder deze garanties een schending zou zijn van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 990.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/3811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. M. Erik,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak AWB 17/3812, plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.Ch. Kneuvels, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Tzegai, tolk in de Tigrinia taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum]. Op 26 september 2016 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft op 17 november 2016 bij Italië een overnameverzoek gedaan op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Gelet op artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat daarmee sinds 20 januari 2017 de verantwoordelijkheid van Italië vast. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Op wat eiseres daar in beroep tegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet langer in geschil de rechtmatigheid van de door verweerder bij Italië ingediende claim aan Italië. Evenmin is het beroep van eiseres op artikel 9 van de Dublinverordening nog in geschil, nu dit ter zitting is ingetrokken. Ook de beroepsgrond dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, wordt niet langer gehandhaafd.
5. Tussen partijen is nog wel in geschil het beroep van eiseres op artikel 16 van de Dublinverordening, het beroep van eiseres op de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening en de vraag of ten aanzien van eiseres garanties moet worden gegeven met betrekking tot de opvang als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (hierna: het Tarakhel-arrest).
6. Met betrekking tot de gestelde afhankelijkheid van eiseres van haar in Nederland wonende jongere zus wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening dient er, voor zover hier van belang, sprake te zijn van ernstige ziekte. Uit de door eiseres ingebrachte uitdraai van haar patiëntendossier van 27 december 2016 en de brief van GGZ Oost Brabant van 13 februari 2017 blijkt dat eiseres problemen heeft ten gevolge van aanranding en verkrachting in Italië. Naar aanleiding van deze klachten is zij doorverwezen voor behandeling door een psychiater. Op zitting heeft eiseres bevestigd dat de arts haar heeft voorgeschreven tweemaal daags 10 milligram Oxazepam in te nemen. Dat eiseres aan een ernstige ziekte lijdt, is de rechtbank hiermee niet gebleken. Reeds hierom faalt een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening.
7. Overwogen wordt dat verweerder bij de toepassing van de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening beoordelings- en beleidsruimte heeft. Verweerder maakt daar volgens zijn beleid (hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) terughoudend gebruik van. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken.
8. Ter beoordeling staat vervolgens of eiseres vanwege haar psychische problemen, suïcidale neigingen en de eerder door haar ondervonden verkrachting in Italië kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest, zodat verweerder bij overdracht aan Italië aanvullende individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten dient te vragen over passende opvang en zorgvoorzieningen.
9. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, op het standpunt gesteld dat eiseres met de door haar overgelegde stukken, noch door haar eerdere ervaringen in Italië aannemelijk heeft gemaakt dat zij dient te worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangevuld dat in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening bij de feitelijke overdracht van eiseres informatie verzonden zal worden aan de Italiaanse autoriteiten over bijzondere behoeften van eiseres.
10. In het Tarakhel-arrest heeft het EHRM overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten aanvullende garanties dient te vragen indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806, volgt dat dit arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling mede van belang kunnen zijn. Verder volgt uit artikel 21 van Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) dat onder meer personen die verkracht zijn worden aangemerkt als kwetsbare personen.
11. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, verstrekt de overdragende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, enkel om ervoor te zorgen dat de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt, informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. De informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in deze bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om personen die, voor zover hier van belang, zijn blootgesteld aan verkrachting.
12. Niet in geschil is dat eiseres verkracht is in Italië, dat zij na aankomst in Nederland suïcidaal was, in Nederland artsen bezocht heeft, doorverwezen is naar een psycholoog en inmiddels medicatie ontvangt. Gelet hierop dient eiseres naar het oordeel van de rechtbank als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest te worden aangemerkt. De door verweerder voorgestelde werkwijze overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening biedt onvoldoende waarborg dat Italië daadwerkelijk in de bijzondere behoeften van eiseres kan voorzien. Weliswaar zal Italië volgens deze werkwijze bij de overdracht geïnformeerd worden over eventuele bijzondere behoeften van eiseres, maar deze werkwijze garandeert niet de terugkoppeling van informatie van Italië aan de Nederlandse autoriteiten indien Italië die bijzondere zorg niet kan bieden. Verweerder dient derhalve voor eiseres aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen, temeer daar in het geheel nog geen informatie-uitwisseling over haar psychische situatie en de verkrachting in Italië heeft plaatsgevonden en er sprake is van een fictief claimakkoord. Zonder deze individuele garanties dat aan eiseres adequate opvang en medische behandeling zal worden geboden, levert de overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden op.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
14. Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990 (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: