ECLI:NL:RBDHA:2017:2529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van ouderlijk inkomen bij studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A. Aksu, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, dat haar verzoek om loskoppeling van het inkomen van haar vader bij de vaststelling van haar aanvullende beurs had afgewezen. Eiseres stelde dat er sinds de scheiding in 2014 geen contact meer was met haar vader en dat hij haar niet financieel of met zorg wilde ondersteunen. De Minister had echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende informatie had verstrekt om het veronderstelde conflict te onderbouwen.

De rechtbank overwoog dat op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) een verzoek om loskoppeling alleen kan worden toegewezen bij een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende. De rechtbank concludeerde dat de problemen die eiseres ondervond in de relatie met haar vader niet zodanig ernstig en structureel waren dat ontkoppeling geboden was. De verklaring van de huisartsenpraktijk werd als onvoldoende beschouwd, en er was geen deskundigenverklaring over de gestelde mishandelingen overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/9158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde A. Aksu)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 2 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 6 oktober 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

Overwegingen

Feiten
1. Op 3 maart 2016 heeft eiseres een verzoek ingediend om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (hierna ook: loskoppeling). Bij dit verzoek is een verklaring van een praktijkondersteuner van een huisartsenpraktijk gevoegd waarin staat dat er sinds de scheiding in 2014 geen contact meer is tussen eiseres en de vader.
2. Bij beslissing van 13 mei 2016 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Bij brief van 16 augustus 2016 heeft verweerder (wederom) om nadere gegevens en informatie verzocht, teneinde het bezwaar te kunnen afhandelen. Door of namens eiseres zijn verder geen stukken overgelegd.
Geschil4. In geschil is of verweerder terecht het verzoek om loskoppeling heeft afgewezen.
Eiseres stelt dat zij geen contact heeft met haar vader. Haar vader heeft duidelijk aangegeven dat hij haar niet financieel of met zorg wil ondersteunen.
Verweerder stelt dat eiseres onvoldoende informatie en of stukken heeft verstrekt waaruit het veronderstelde conflict duidelijk wordt.
Beoordeling van het geschil
5. Artikel 3.8, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt, ten tijde van geding en voor zover hier van belang, dat de hoogte van de aanvullende beurs afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
5.1.
Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000 kan op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
5.2.
Artikel 6 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) luidt voor zover hier van belang:
“1. Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende.”
5.3.
Artikel 7 van het Bsf 2000 luidt:
“1. Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.
2. Onze Minister stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.
3. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.”
5.4.
Blijkens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 valt wat de aan de hand van een door een ter zake deskundige afgegeven verklaring aan te tonen ernst van het conflict betreft te denken aan een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met in achtneming van alle in dit geval relevante factoren, in redelijkheid kunnen komen tot de conclusie dat het hier niet gaat om een ernstig en structureel conflict als bedoeld in artikel 3.14 van de Wsf 2000 en in de artikelen 6 en 7 van het Bsf 2000. De verklaring vanuit de huisartsenpraktijk van eiseres is in dit verband onvoldoende. Van de gestelde mishandelingen, die in het verleden hebben plaatsgevonden, is evenmin een verklaring van een ter zake deskundige overgelegd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres problemen ondervindt in verband met de verstoorde relatie met haar vader, kan niet worden gezegd dat deze problemen zodanig ernstig en structureel zijn dat op grond daarvan ontkoppeling geboden is. Een verstoorde relatie is voor loskoppeling niet voldoende (vgl. Centrale Raad van Beroep, 25 mei 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:1976). Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de vader ondertussen is betrokken bij een alimentatieprocedure, zodat van onvindbaarheid in de zin van artikel 6 van het Bsf 2000 geen sprake is.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.