In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A. Aksu, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, dat haar verzoek om loskoppeling van het inkomen van haar vader bij de vaststelling van haar aanvullende beurs had afgewezen. Eiseres stelde dat er sinds de scheiding in 2014 geen contact meer was met haar vader en dat hij haar niet financieel of met zorg wilde ondersteunen. De Minister had echter geoordeeld dat eiseres onvoldoende informatie had verstrekt om het veronderstelde conflict te onderbouwen.
De rechtbank overwoog dat op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) een verzoek om loskoppeling alleen kan worden toegewezen bij een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende. De rechtbank concludeerde dat de problemen die eiseres ondervond in de relatie met haar vader niet zodanig ernstig en structureel waren dat ontkoppeling geboden was. De verklaring van de huisartsenpraktijk werd als onvoldoende beschouwd, en er was geen deskundigenverklaring over de gestelde mishandelingen overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.