ECLI:NL:CRVB:2016:1976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verstoorde relatie tussen appellante en haar vader in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.M.L. van Koningsveld, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die haar verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader had afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze beslissing.
Appellante betoogde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een ernstig en structureel conflict met haar vader, dat verder ging dan alleen het ontbreken van een relatie. Ze verwees naar traumatische ervaringen uit haar jeugd, waaronder een gewelddadig voorval met haar vader. De Raad oordeelt echter dat, hoewel er sprake is van een verstoorde relatie, dit niet voldoende is voor loskoppeling zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. De Raad concludeert dat de argumenten van appellante in essentie herhalingen zijn van wat eerder in de procedure naar voren is gebracht, zonder wezenlijk nieuwe gezichtspunten.
De Raad wijst erop dat de overgelegde verklaringen en rapporten van Bureau Jeugdzorg geen bewijs leveren voor een onveilige opvoedingssituatie of kindermishandeling. De Raad bevestigt dat de verstoorde relatie niet leidt tot de conclusie dat loskoppeling de enige weg is. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.