ECLI:NL:RBDHA:2017:2480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding van medicatie aan een ambtenaar met PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig militair, en de minister van Defensie over de weigering van vergoeding voor de medicatie Amitripyline en Lormetazepam. Eiser, die sinds 1978 in dienst was bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft na zijn uitzending naar Irak in 2006-2007 te maken gekregen met een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) en andere gezondheidsklachten. De minister heeft de aanvraag voor vergoeding van de medicatie afgewezen, omdat de klachten waarvoor de medicijnen zijn voorgeschreven niet gerelateerd zijn aan de dienstverbandaandoening van eiser.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 16 februari 2017 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de medische rapporten in overweging genomen, waaronder een rapport van psychiater P.J.H. Notten, waarin werd gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de klachten van eiser en zijn militaire dienst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medicatie niet kan worden vergoed, omdat de klachten al voor de uitzending aanwezig waren en niet zijn verergerd door de militaire dienst.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7932 ABP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Aarts),
en

de minsiter van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om vergoeding van de medicatie Amitripyline en Lormetazepam afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1978 in dienst geweest bij de Koninklijke Luchtmacht (KLu), laatstelijk in de rang van adjudant-onderofficier. Hij is in 2005 uitgezonden geweest naar Afghanistan en van augustus 2006 tot februari 2007 naar Irak. Hij is op 25 september 2007 uitgevallen en is sinds eind 2007 niet meer in staat geweest om voor meer dan 50% zijn werkzaamheden te hervatten. Aan eiser is per 1 oktober 2011 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 24 februari 2016 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 juni 2015, houdende de weigering om eiser een militair invaliditeitspensioen (mip) toe te kennen afgewezen. Bij eiser is sprake van een Posttraumatische stressstoornis (PTSS), in gedeeltelijke remissie, met dienstverband. De mate van invaliditeit is vastgesteld op 8,33%.
Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 februari 2016 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2016:13256). Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2
Eiser heeft verweerder bij brieven van 10 augustus 2015 en 12 augustus 2015 verzocht om vergoeding van de medicatie Amitripyline en Lormetazepam.
Bij besluit van 8 oktober 2015 zijn deze aanvragen afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2016, waarbij verweerder het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 25 augustus 2016 ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat de medicijnen, waarvoor eiser een vergoeding van kosten heeft gevraagd, worden gebruikt voor slaapproblemen en hoofdpijn. Deze klachten zijn niet te relateren aan de bij eiser bestaande dienstverbandaandoening.
3 Eiser heeft aangevoerd dat op grond van het volledig medisch rapport niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de medicatie wel degelijk is gerelateerd aan de bij hem bestaande dienstverbandaandoening. Voornoemde medicatie is voorgeschreven nadat hij als militair was teruggekeerd van zijn uitzending naar Irak in de periode augustus 2006 tot februari 2007. Eiser erkent dat hij reeds klachten ondervond vóór de uitzending naar Irak, maar stelt dat de klachten behoorlijk zijn verergerd door zijn uitzending naar Irak. Eiser meent dat zijn verergerde klachten het gevolg zijn van de PTSS die hij heeft opgelopen tijdens die uitzending.
4 Verweerder heeft bij de beoordeling van het verzoek van eiser om vergoeding van medicatie het omtrent eiser uitgebrachte rapport geneeskundig onderzoek van 10 oktober 2013 betrokken. Hieruit blijkt dat bij eiser PTSS, in gedeeltelijke remissie, is vastgesteld. Deze PTSS wordt geacht het gevolg te zijn van doorgemaakte T1 traumata tijdens de uitzending naar Irak (2006-2007). De spanningshoofdpijn en de slaapstoornissen kunnen niet aan de PTSS worden toegeschreven. Aan dit rapport ligt ten grondslag het rapport van psychiater P.J.H. Notten van 15 augustus 2013. Deze deskundige heeft in zijn rapport vermeld dat ter zake van de spanningshoofdpijn en de slaapstoornis geen etiologisch verband bestaat met de militaire dienst. Bij eiser waren de spanningshoofdpijn en de slaapstoornissen al aanwezig voor hij uitgezonden werd. Het medisch dossier meldt de eerste verschijnselen van spanningshoofdpijn in 1980. Hiervoor heeft eiser een scala aan therapieën gehad. In meer of mindere mate is hetzelfde te melden over de slaapstoornissen, aldus Notten.
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of ter zake van de spanningshoofdpijn en de slaapstoornissen al dan niet sprake is van een verband met de militaire dienst is beantwoord door Notten. Deze deskundige acht ter zake van de spanningshoofdpijn en de slaapstoornis geen etiologisch verband aanwezig met de militaire dienst. Hieruit volgt dat van een verergerend dienstverband evenmin sprake is.
Voornoemd rapport van 10 oktober 2013 is ook ten grondslag gelegd aan het besluit van 24 februari 2016, waarbij eisers bezwaar tegen de weigering om hem een mip toe te kennen ongegrond is verklaard. Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Nu voornoemde uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, moet in dit geding als vaststaand worden aangenomen dat voor de hoofdpijn en de slaapstoornissen van eiser oorzakelijk- noch verergerend verband bestaat met de uitoefening van de militaire dienst. Eiser had, zo hij meent dat oorzakelijk- dan wel verergerend dienstverband aanwezig is, dit aan de orde dienen te stellen in een eventueel hoger beroep tegen voornoemde uitspraak.
Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het gebruik van de medicatie Amitripyline en Lormetazepam niet is te relateren aan de bij eiser bestaande dienstverbandaandoening. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het thans bestreden besluit van 13 april 2016 onrechtmatig te achten.
5 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.