Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
€ 47.864,61, de draagkracht van [eiser] en de verjaring van de executiebevoegdheid op 18 maart 2022 - niet haalbaar wordt geacht om een betalingsregeling te realiseren.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Dat geldt ook voor de executie van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat uitstel van betaling kan worden verleend, dan wel betaling in termijnen kan worden toegestaan.
Staatscourant2016, 19890), hierna aan te duiden als 'de Aanwijzing'. In de Aanwijzing is opgenomen dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft en dat alleen op grond van bijzondere omstandigheden een verzoek daartoe kan worden gehonoreerd. Uitganspunt is - onder meer - dat een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling niet in behandeling wordt genomen indien reeds een waarschuwing arrestatiebevel, dan wel een arrestatiebevel is uitgevaardigd. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in principe maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot hoogstens 36 maanden, doch alleen indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de maximale termijn van 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval, maar ook dan moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan. Aan het CJIB is een ruime beleidsvrijheid toegekend, wat meebrengt mee dat de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kunnen worden getoetst in een procedure als de onderhavige.
voorlopigebetalingsregeling trof met het CJIB. Gesteld noch gebleken is dat het CJIB bij de totstandkoming van die regeling heeft aangegeven dat de uiterste betalingstermijn van 36 maanden niet meer zal worden aangehouden.
voorlopigeregeling (begin juni 2016) een nieuwe betalingsregeling overeen te komen, wordt daaraan voorbijgegaan. In de brief van 13 juni 2016 nodigt het CJIB [eiser] immers uit om - desgewenst - een voorstel voor een regeling te doen, terwijl het in zijn brief van 25 juli 2016 aangeeft bereid te zijn een betalingsregeling van € 850,-- per maand toe te staan.
uiteindelijke betaling van 100% van de vordering, kan het CJIB niet worden verweten dat het rekening houdt met de verjaringstermijn van de bevoegdheid tot executie van de schadevergoedingsmaatregelen, die - naar het CJIB onweersproken stelt - valt op 18 maart 2022. Na het verstrijken van die termijn vervalt immers de bevoegdheid tot executie. Gelet hierop en op het nog openstaande bedrag ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen, heeft het CJIB het verzoek van [eiser] van 17 juni 2016 om de 'oude' betalingsregeling (van € 250,-- per maand) voort te zetten mogen afwijzen. Aan de hand daarvan wordt de volledige vordering immers niet vóór 18 maart 2022 voldaan. Het aanbod van het CJIB van 25 juli 2016 - dat overigens de onjuistheid van de stelling van [eiser] dat het CJIB ten onrechte weigert af te wijken van de 36-maandentermijn en maatwerk toe te passen aantoont - voldoet daaraan wel. Het voorgaande brengt voorts mee dat het verzoek van [eiser] van 18 oktober 2016 tot het treffen van een betalingsregeling van € 500,-- per maand terecht is afgewezen. Te meer nu op dat moment ook al een waarschuwing arrestatiebevel was verzonden, welke omstandigheid - ingevolge de Aanwijzing - een zelfstandige grond vormt voor het afwijzen van een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling.
kanvoldoen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (zie o.a. ook RHR 20 juni 2000, NJ 2000, 634). Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden reden kan zijn voor de strafrechter om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl de situatie zich daarvoor in beginsel wel leent (zie o.a. HR 19-6-2007, LJN:AZ8788). Hiervan uitgaande lag het op de weg van [eiser] om daarop in de strafzaken een beroep te doen. Tot slot wordt opgemerkt, dat aan detentie inherent is dat zij ingrijpende gevolgen heeft voor de gezinssituatie van de veroordeelde. Dit maakt echter nog niet dat tenuitvoerlegging van de aan de schadevergoedingsmaatregelen verbonden vervangende hechtenis onrechtmatig is.