Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, heeft op
28 juli 2015 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser heeft zich afgekeerd van de Islam nadat zijn vader is vermoord door de Taliban. Hij heeft zich bekeerd tot het christendom. Een droom vormde de basis voor zijn geloof. Vanwege zijn bekering vond een incident plaats waarbij hij werd vernederd, mishandeld en opgesloten. Vervolgens is hij door een wonder ontsnapt. Inmiddels is eiser gedoopt in de Stadskerk (Vrije Baptistengemeente) in Groningen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit, etniciteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht de door eiser gestelde bekering en daarmee verband houdende problemen niet geloofwaardig.
3. Eiser heeft het standpunt van verweerder dat de gestelde bekering niet geloofwaardig is gemotiveerd betwist. Op wat eiser heeft aangevoerd wordt voor zover nodig hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2187) past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk en kerkgang (indien de vreemdeling stelt dat dat onderdeel is van zijn geloofsovertuiging). Aan de beantwoording wordt bijzondere waarde toegekend als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Het beoordelen van de geloofwaardigheid van een gestelde geloofsovertuiging aan de hand van deze gedragslijn is rechtens toelaatbaar. Verder volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling dat het verweerder vrij staat om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888). 5. Verweerder heeft aan het standpunt dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is onder meer ten grondslag gelegd dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment van bekering. Zo is tijdens het eerste gehoor in juli 2016 (pagina 8) verklaard dat eiser sinds drie jaar is bekeerd. Tijdens het nader gehoor (ook in juli 2016) is verklaard dat eiser na een droom in april/mei 2015 is bekeerd (pagina 18). Verder heeft eiser wisselend verklaard over de droom en het incident waarbij hij is mishandeld. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (pagina 6) verklaard dat hij een droom kreeg die de basis voor zijn geloof vormde en dat enkele jaren later het incident plaatsvond. Eiser verklaart echter eveneens tijdens het nader gehoor (pagina 18) dat hij deze droom in de nacht na het incident kreeg. De verklaring van eiser dat hij ‘de kluts kwijt was’ acht verweerder onvoldoende om deze dubbele tegenstrijdigheid te verklaren, temeer nu door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht Advies BV (FMMU) (volgens het advies van 18 mei 2016) geen beperkingen zijn waargenomen die relevant zijn voor het horen. Verder heeft eiser wisselend verklaard over het moment waarop hij niet meer in de islam geloofde. Eiser heeft verklaard dat hij sinds 14/15-jarige leeftijd niet meer in de islam gelooft (pagina 15 nader gehoor), derhalve sinds 2007. Eiser heeft echter tevens verklaard dat hij sinds drie jaar niet meer gelooft (pagina 5 nader gehoor), derhalve sinds 2013. Voorts heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij geen twijfels had voordat hij zich bekeerde tot het christendom (pagina 19 nader gehoor). Dat is opmerkelijk nu het zich bekeren tot het christendom in Afghanistan onacceptabel of strafbaar is. Verder is niet gebleken van een bekeringsproces maar was sprake van een abrupte stap. Ook wordt eiser tegengeworpen dat hij geen inzicht heeft kunnen geven in de overwegingen die hem ertoe hebben gedreven om openlijk in Afghanistan te verkondigen dat hij tegen de islam was. Hiertoe is eiser naar eigen zeggen zonder twijfel overgegaan, terwijl hij elders in het gehoor ook heeft verklaard dat alleen al het opzoeken van informatie over het christendom in Afghanistan erg gevaarlijk is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met voormelde motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat conform de vaste gedragslijn is gehoord en beslist. Uit de stukken blijkt niet dat dat anders is. Verweerder heeft terecht doorslaggevend gewicht toegekend aan de motieven voor en het proces van bekering en eiser voornoemde tegenstrijdigheden in zijn verklaringen daarover terecht tegengeworpen.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het gehoor had moeten worden afgebroken toen eiser aangaf dat hij ‘de kluts kwijt was’, teneinde te voorkomen dat eiser vanwege zijn psychische toestand verwarde verklaringen zou afleggen. Verweerder heeft terecht gewezen op het feit dat door het FMMU geen beperkingen voor het horen zijn geconstateerd en op het feit dat eiser bij aanvang van het nader gehoor heeft verklaard dat hij zich in staat voelde om te worden gehoord. Overeenkomstig zijn verzoek is regelmatig gepauzeerd. Zo is ook vlak voor het moment dat eiser wordt gevraagd naar uitleg over tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over het moment van de droom gepauzeerd. Eiser heeft op dat moment bovendien desgevraagd verklaard dat het goed ging met zijn concentratie. Dat uit de door eiser bij zienswijze overgelegde informatie blijkt dat eiser tot september 2016 psychische klachten had, betekent niet dat van hem geen consistente verklaringen over de kern van zijn relaas kunnen worden gevergd. Daarom faalt deze grond. Ook de verklaring ter zitting dat geen sprake is van wisselende verklaringen over het moment van bekering maar van meerdere bekeringsmomenten leidt - voor zover dit al mogelijk zou zijn - niet tot een ander oordeel, omdat niet uit de gehoren blijkt dat dit zo door eiser is bedoeld.
8. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat niet zozeer de bekering tot het christendom maar met name de afvalligheid van de islam tot problemen leidt. Die grond faalt ook. Immers valt dit niet te rijmen met het feit dat uit algemene bronnen volgt dat christenen in Afghanistan vervolgd worden en dat het zich in Afghanistan bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888). Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij zich al geruime tijd van de islam had afgekeerd, zodat niet valt in te zien waarom dat nu pas tot problemen zou leiden. 9. Eiser heeft voorts (pas) ter zitting een beroep gedaan op het artikel ‘Geloofwaardigheid Bekering’ van prof. dr. J.W. van Saane. Dit artikel, dat een wetenschappelijke visie bevat over welke aspecten een bekering in algemene zin in zich draagt en waarin onderscheid tussen een actieve en passieve bekering wordt gemaakt, kan niet wegnemen dat eiser tegenstrijdig en summier heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering. Eisers beroep op dit artikel kan hem daarom ook niet baten. Ook wat eiser overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat eiser geen verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt op ernstige schade, een en ander als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.