ECLI:NL:RBDHA:2017:2355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
5198796 RL EXPL 16-18743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verevening pensioenrechten bij scheiding en de vraag of voorhuwelijkse jaren in mindering moeten worden gebracht op het te verevenen pensioenkapitaal

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verevening van pensioenrechten bij scheiding. Eiser, die van 10 juni 1977 tot 28 februari 2005 gehuwd was, vordert dat Aegon een verkeerde berekening heeft gemaakt op basis van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (Wvps). Eiser stelt dat de voorhuwelijkse jaren in mindering moeten worden gebracht op het te verevenen pensioenkapitaal, omdat er sprake is van een dienstjaren-eindloonregeling. Aegon betwist dit en stelt dat de pensioenregeling van eiser een levensjaren-eindloonregeling betreft, waarbij de voorhuwelijkse jaren niet in mindering hoeven te worden gebracht.

De procedure begon met een dagvaarding op 28 juni 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en diverse producties. De kantonrechter heeft de feiten en de stellingen van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser heeft pensioen opgebouwd bij Aegon via verschillende dienstverbanden, en de discussie draait om de vraag of de pensioenopbouw onder polis 010 een dienstjaren-eindloonregeling of een levensjaren-eindloonregeling is. De kantonrechter concludeert dat de pensioenregeling van eiser een levensjaren-eindloonregeling is, wat betekent dat de voorhuwelijkse jaren niet in mindering worden gebracht op het te verevenen pensioenkapitaal.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 13 maart 2017 door mr. I.C. Kranenburg, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Vestigingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: 5198796 RL EXPL 16-18743
Vonnis van de kantonrechter van 13 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. B. Blom,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. M. Rijnhart.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juni 2016 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de brief van mr. Blom van 16 november 2016 met producties;
  • de akte van Aegon van 19 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 1975 in dienst getreden bij [bedrijf] , het latere [bedrijf] , en is bij deze werkgever via Aegon een pensioen gaan opbouwen. Dit dienstverband heeft tot 1 oktober 1981 geduurd. De pensioenopbouw bij [bedrijf] is toen ook beëindigd. In deze pensioenvoorziening, waarop polis 6055900094 (“polis 094”) van toepassing is, heeft [eiser] van 1 september 1975 tot 13 februari 2008 pensioen opgebouwd.
2.2.
Van 1 oktober 1981 tot 1 februari 1982 heeft [eiser] een dienstverband gehad bij [bedrijf] . Tijdens dit dienstverband heeft [eiser] in een nieuwe pensioenvoorziening pensioen opgebouwd bij Aegon. Vervolgens heeft [eiser] van 1 februari 1982 tot 13 februari 2008 een dienstverband gehad bij [bedrijf] . Ook voor dit dienstverband is er een pensioenvoorziening bij Aegon getroffen. Uiteindelijk is voor de pensioenaanspraken over het dienstverband bij [bedrijf] en het dienstverband bij [bedrijf] één pensioenvoorziening voor [eiser] getroffen, onder polis 6730200010 (“polis 010”). Als directeur van [bedrijf] heeft [eiser] zichzelf, in aanvulling op de reguliere pensioenregeling van [bedrijf] , een extra pensioen toegezegd door middel van een pensioenbrief met de volgende inhoud:
Hierbij delen wij U mede dat in afwijking van de bepalingen van het op 1 mei 1984 in werking getreden pensioenreglement (nader te noemen het pensioenreglement) op U het volgende van toepassing is.
Bij het vaststellen van Uw diensttijd volgens artikel 4 lid 3 van het pensioenreglement wordt Uw diensttijd bij [bedrijf] , t.w. vanaf 1 september 1975 tot 1 oktober 1981, mede in aanmerking genomen.
Voor de toepassing van artikel 8 en artikel 16 van het pensioenreglement wordt de diensttijd waarover U reeds aanspraken had op ouderdomspensioen uit hoofde van het pensioenreglement van [bedrijf] . mede in aanmerking genomen.
De waarde van de ingevolge het pensioenreglement van [bedrijf] voor 1 mei 1984 gesloten verzekeringen is opgenomen in de op Uw leven gesloten verzekeringen volgens het pensioenreglement.
Op uw pensioenaanspraken volgens het pensioenreglement worden de pensioenaanspraken, geadministreerd onder contract nr. 205590-02000 ( [bedrijf] ) in mindering gebracht.
In de pensioenvoorziening van [bedrijf] heeft [eiser] van 1 oktober 1981 tot 13 februari 2008 pensioen opgebouwd.
2.3.
Vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 13 februari 2008 ontvangt [eiser] een uitkering op beide polissen. Per 1 maart 2014 keert Aegon aan [eiser] op polis 094 jaarlijks een bedrag van € 1.145,82 uit en op polis 010 jaarlijks een bedrag van € 20.126.
2.4.
[eiser] is gehuwd geweest van 10 juni 1977 tot 28 februari 2005.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat Aegon een verkeerde berekening heeft gehanteerd op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding, en Aegon te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
met terugwerkende kracht per 1 maart 2014 de onterecht verevende som ter hoogte van € 1.160,12 bruto per jaar, te vermeerderen met de wettelijke rente;
de expertisekosten ad € 1.816,21;
de buitengerechtelijke incassokosten ad € 879,76;
e kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde van [eiser] daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] voert hiertoe het volgende aan. Omdat op het door [eiser] op polis 010 bij [bedrijf] en [bedrijf] opgebouwde pensioenkapitaal een dienstjaren-eindloonregeling van toepassing is, dienen op grond van artikel 3 lid 1 sub a Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (“Wvps”) de voorhuwelijkse jaren in mindering te worden gebracht op het te verevenen pensioenkapitaal. [eiser] heeft tijdens zijn huwelijk in totaal (op polis 094 en 010 tezamen) € 40.223 pensioen opgebouwd, zodat een bedrag van € 20.111,50 – zijnde 50% van het over de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen – verevend dient te worden. Van dit bedrag wordt op jaarbasis € 1.145,82 uitgekeerd op polis 094, zodat op polis 010 een bedrag van € 18.965,68 resteert. Aegon verevent voor polis 010 echter een bedrag van € 20.126 per jaar, zodat zij € 1.160,12 bruto per jaar te veel verevent. Dit moet [eiser] met terugwerkende kracht per 1 maart 2014 van Aegon krijgen.
3.3.
De conclusie van Aegon strekt tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil hoe het te verevenen ouderdomspensioen op grond van artikel 3 lid 1 sub a Wvps dient te worden berekend: bij een dienstjaren-eindloonregeling dienen de voorhuwelijkse jaren in mindering te worden gebracht op het te verevenen pensioenkapitaal, bij een levensjaren-eindloonregeling niet. Wel twisten partijen over de vraag of de pensioenregeling die [eiser] bij [bedrijf] heeft onder polis 010 een dienstjaren-eindloonregeling of een levensjaren-eindloonregeling is.
4.2.
In de door Aegon als productie 3 overgelegde pagina 53 van een brochure die is uitgegeven door het Ministerie van Justitie ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, wordt uitgelegd wanneer er sprake is van een levensjaren-eindloonregeling en hoe moet worden omgegaan met een pensioenberekening over deelnemingsjaren van vóór 1 mei 1995:
Onder een levensjaren-eindloonregeling wordt een pensioenregeling verstaan waarbij in geval van salarisverhogingen niet alleen backservice wordt toegekend over alle verstreken dienstjaren, maar ook over daarvoor gelegen levensjaren (fictieve dienstjaren). Bij een eindloonregeling op basis van levensjaren wordt namelijk de fictie gehanteerd dat de werknemer vanaf de reglementaire toetredingsleeftijd deelnemer in de pensioenregeling is geweest. De jaren in de periode tussen de reglementaire toetredingsleeftijd en de feitelijke toetredingsdatum, die worden aangeduid als fictieve dienstjaren, worden bij levensjaren-eindloonregelingen in het kader van pensioenopbouw mede in aanmerking genomen. Bij levensjaren-eindloonregelingen moet bij verevening de pensioenopbouw in de voorhuwelijkse periode in aanmerking worden genomen voorzover de pensioenopbouw voortvloeit uit de dienstjaren gedurende het huwelijk. In die situatie moet het ‘achterbalkon’ in de verevening worden betrokken voorzover het voortvloeit uit tijdens het huwelijk plaatsvindende pensioengrondslagverhogingen.
In een levensjaren-eindloonregeling wordt over salarisverhogingen dus niet alleen pensioen gegeven over de werkelijk doorgebrachte dienstjaren, maar ook over de daarvoor liggende fictieve dienstjaren. Het pensioen over deze periode van extra dienstjaren wordt het ‘achterbalkon’ genoemd en moet in de verevening worden betrokken indien de pensioenaanspraken tijdens het huwelijk zijn opgebouwd.
4.3.
[eiser] stelt dat zijn pensioenvoorziening onder polis 010 (betreffende het bij [bedrijf] en [bedrijf] opgebouwde pensioenkapitaal) een dienstjaren-eindloonregeling betreft omdat hij geen pensioen heeft opgebouwd over een fictieve dienstbetrekking. Dit zou wel het geval zijn geweest bij een levensjaren-eindloonregeling. Als hij een levensjaren-eindloonregeling zou hebben gehad, dan had er in de dienstbetrekking met [bedrijf] in het geval van salarisverhogingen volgens hem feitelijk gehandeld moeten worden alsof er reeds vanaf de reglementaire toetredingsleeftijd een dienstbetrekking bestond, te weten vanaf zijn 25e verjaardag (artikel 3 lid 1 Pensioenreglement [bedrijf] ). Aegon berekent de pensioenaanspraken voor polis 010 echter niet vanaf zijn 25e verjaardag, maar vanaf 1 september 1975 – toen was hij 32 jaar oud. Er is volgens [eiser] in de dienstbetrekking met [bedrijf] in het geval van salarisverhogingen daarom niet gehandeld alsof er reeds vanaf de reglementaire toetredingsleeftijd een dienstbetrekking bestond, zodat er geen sprake is van een levensjaren-eindloonregeling.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat de in de dienstjaren bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken niet onder polis 010 vallen, omdat in de aanvullende pensioenbrief van [bedrijf] Nederland staat dat (i) Mutzes dienstjaren bij [bedrijf] (van 1 september 1975 tot 1 oktober 1981) mede in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de diensttijd op basis waarvan het bij [bedrijf] Nederland op te bouwen pensioen (onder polis 010) wordt berekend en (ii) de in de dienstjaren bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken in mindering worden gebracht op de bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken:
Bij het vaststellen van Uw diensttijd volgens artikel 4 lid 3 van het pensioenreglement wordt Uw diensttijd bij [bedrijf] , t.w. vanaf 1 september 1975 tot 1 oktober 1981, mede in aanmerking genomen.
[…]
Op uw pensioenaanspraken volgens het pensioenreglement worden de pensioenaanspraken, geadministreerd onder contract nr. 205590-02000 ( [bedrijf] ) in mindering gebracht.
Anders dan [eiser] met zijn productie 16 betoogt, betekenen deze zinsnedes uit de aanvullende pensioenbrief dan ook niet dat er waardeoverdracht heeft plaatsgevonden van de bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken naar de pensioenregeling van [bedrijf] . Dat er geen waardeoverdracht heeft plaatsgevonden, volgt ook uit het feit dat de door [eiser] bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken onder polis 094 zijn blijven vallen en [eiser] vanaf 1 maart 2014 jaarlijks een bedrag van € 1.145,82 op die polis ontvangt.
4.5.
Doordat in de pensioenregeling van [bedrijf] (polis 010) weliswaar de
dienstjarenbij [bedrijf] zijn opgeteld bij de dienstjaren bij [bedrijf] en [bedrijf] , maar de bij [bedrijf] opgebouwde
pensioenaansprakenin mindering zijn gebracht op de bij [bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken, is er bij salarisverhogingen niet alleen backservice toegekend over de verstreken dienstjaren vanaf de feitelijke toetredingsdatum (1 oktober 1981), maar ook over de daarvoor gelegen dienstjaren bij [bedrijf] . Immers, door het bepaalde in de aanvullende pensioenbrief van [bedrijf] Nederland wordt de fictie gehanteerd dat [eiser] vanaf 1 september 1975 deelnemer in de pensioenregeling van [bedrijf] is geweest. De jaren tussen 1 september 1975 en 1 oktober 1981 gelden met betrekking tot polis 010 dus als fictieve dienstjaren en worden in het kader van de pensioenopbouw onder die polis mede in aanmerking genomen.
4.6.
De zinsnede ‘vanaf de reglementaire toetredingsleeftijd’ moet naar het oordeel van de kantonrechter worden begrepen als een ondergrens, zoals Aegon stelt. Fictieve dienstjaren hoeven immers niet per definitie terug te gaan tot de reglementaire toetredingsleeftijd: fictieve dienstjaren kunnen in plaats van
opde reglementaire toetredingsleeftijd ook
nade reglementaire toetredingsleeftijd aanvangen. Ook in dat geval is er immers sprake van een pensioen over een periode van extra dienstjaren, oftewel van een ‘achterbalkon’. En het bestaan van een achterbalkon is nu juist het verschil tussen dienstjarenregelingen en levensjarenregelingen.
4.7.
De pensioenopbouw onder polis 010 in de periode 1 september 1975 tot 1 oktober 1981 (waarvan de periode van 1 september 1975 tot 10 juni 1977 geldt als voorhuwelijkse periode) vloeit voort uit de dienstjaren gedurende Mutzes huwelijk omdat de toezegging om backservice te verlenen over de jaren vanaf 1 september 1975 in plaats van vanaf 1 oktober 1981 is gedaan tijdens het dienstverband van [eiser] bij [bedrijf] (door middel van de pensioenbrief) en [eiser] bij aanvang van dat dienstverband al gehuwd was. Dit betekent dat bij verevening van het onder polis 010 opgebouwde pensioenkapitaal de pensioenopbouw in de voorhuwelijkse periode op grond van artikel 3 lid 1 sub a Wvps in aanmerking moet worden genomen. Met andere woorden: het zogenaamde ‘achterbalkon’ (de fictieve dienstjaren van 1 september 1975 tot 1 oktober 1981) dient te worden meegenomen in het te verevenen pensioenkapitaal omdat het voortvloeit uit een pensioengrondslagverhoging die tijdens het huwelijk heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dan ook dat de pensioenregeling die [eiser] bij [bedrijf] heeft, een levensjaren-eindloonregeling is, zodat op grond van artikel 3 lid 1 sub a Wvps de periode van 1 september 1975 tot 1 oktober 1981 – zijnde het ‘achterbalkon’ waarvan slechts een gedeelte als voorhuwelijks geldt – bij de verevening in aanmerking dient te worden genomen. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aegon worden vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde (2,5 punten × tarief VI à € 200). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.9.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Aegon vastgesteld op een bedrag van € 500,00 als het aan de gemachtigde van Aegon toekomende salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg, kantonrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.