ECLI:NL:RBDHA:2017:2319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
Awb 16 16156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden voor een Armeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een verzoek om uitstel van vertrek van een Armeense vreemdeling, eiser, die asielrechtelijk uitgeprocedeerd is. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op medische gronden was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in beroep geen contra-expertise heeft overgelegd en dat de staatssecretaris op basis van de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft mogen aannemen dat er in Armenië een passende behandeling voor eiser beschikbaar is.

Eiser, die lijdt aan psychische klachten en hypertensie, had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen op basis van BMA-adviezen die stelden dat hij kon reizen, mits onder begeleiding en met de juiste medicatie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de zorgen over zijn mentale gezondheid tijdens de reis en de behandelomstandigheden in Armenië, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag om uitstel van vertrek om medische redenen ongegrond was, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst niet automatisch in twijfel kan worden getrokken op basis van subjectieve gevoelens van onveiligheid. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de BMA-adviezen voldoende zorgvuldig en inzichtelijk waren, waardoor de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek gerechtvaardigd was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/16156
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 februari 2017 in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

gemachtigde: mr. M. Grigorjan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2], de partner van eiser, en N. Jesajan, tolk in de Armeense taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Armeense nationaliteit. Eiser is asielrechtelijk uitgeprocedeerd. Bij besluit van 26 september 2013 is aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ingang van 26 september 2013 voor de duur van de opname in GGZ Breburg, tot een maximum van een half jaar.
2. Op 8 oktober 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend om opnieuw toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 8 april 2014 een advies uitgebracht. Bij het primaire besluit van 11 april 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Op 7 juli 2014 heeft eiser een contra-expertise van Osperon van 3 juli 2014 overgelegd.
Op 24 juli 2014 heeft het BMA daarop gereageerd met een aanvullend advies.
In reactie hierop heeft eiser op 3 september 2014 verwezen naar de voornoemde contra-expertise en een schrijven van Emergis van 31 juli 2014, waaruit blijkt dat hij sinds 31 juli 2014 is opgenomen in Emergis.
Het BMA heeft vervolgens C.J.F. Kemperman, psychiater te Leek, een psychiatrische expertise laten uitvoeren, waarvan op 13 april 2015 een verslag is uitgebracht. Op 15 juni 2015 heeft het BMA opnieuw een advies uitgebracht. Hierop heeft eiser op 20 oktober 2015 gereageerd en op 16 november 2015 is een reactie van zijn behandelaar overgelegd.
Het BMA heeft op 22 december 2015 een aanvullend advies uitgebracht. Hierop heeft de behandelaar van eiser bij brief van 12 januari 2016 gereageerd. Op 3 februari 2016 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 15 juni 2015 en de aanvullende BMA-adviezen van 22 december 2015 en 3 februari 2016. Uit deze adviezen blijkt dat eiser kan reizen, maar dat hij medicatie dient mee te krijgen en tijdens zijn reis begeleid dient te worden door een psychiatrisch verpleegkundige die zijn medicatie beheert. Na de reis is ter beoordeling van het verhoogde suïcide risico fysieke overdracht aan een psychiater aangewezen. De door eiser gebruikte medicatie is in Armenië voorhanden en er is een passende behandeling aanwezig.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de desbetreffende vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is te reizen. Uit dit artikel en het beleid van verweerder volgt dat dit uitstel kan worden verleend indien de vreemdeling, of zijn gezinsleden, om medische redenen niet kunnen reizen, of indien stopzetting van de medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn en er geen behandeling mogelijk is in het land van herkomst.
6. In het BMA advies van 15 juni 2015 is ingegaan op de behandeling die eiser ondergaat. Daarbij wordt tevens verwezen naar de psychiatrische expertise van Kemperman. Eiser is bekend met hypertensie (verhoogde bloeddruk), zonder orgaanschade en een verhoogd cholesterolgehalte. Hij krijgt wekelijks farmacotherapie en steunende en
(psycho-)therapeutische gesprekken. De huisarts behandelt de hypertensie en het verhoogde cholesterolgehalte. Mantelzorg voor eiser is niet essentieel voor het welslagen van de medische behandeling. De behandeling voor hypertensie is waarschijnlijk levenslang. Verwacht wordt dat de behandelduur van de psychische klachten nog geruime tijd zal duren. Bij het staken van de medicamenteuze behandeling van de hypertensie kan een medische noodsituatie ontstaan. Niet uitgesloten kan worden dat een dergelijke situatie eveneens ontstaat bij het staken van de behandeling van de psychische klachten. Onder deze omstandigheden, zo stelt ook de ingeschakelde deskundige, kan de suïcidaliteit toenemen en kan eiser psychotisch decompenseren, hetgeen potentieel levensbedreigend is. Eiser kan reizen maar dient tijdens zijn reis begeleid te worden door een psychiatrisch verpleegkundige, zijn medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te krijgen. Verder is van belang dat eiser een schriftelijke overdacht van de medische gegevens meeneemt. Fysieke overdacht aan een medische instelling c.q. behandelaar is niet van toepassing. Er is huisartsenzorg en klinische - en ambulante behandeling door een psychiater mogelijk in Armenië. Medicatie is beschikbaar.
7. In reactie hierop heeft eiser op 20 oktober 2015 gesteld dat de mentale druk tijdens de reis dermate groot zou zijn, dat dit fysieke schade zou kunnen veroorzaken - bij voorbeeld door een hersenbloeding - zodat intensieve cardiale monitoring door medisch geschoold personeel en niet alleen een psychiatrisch verpleegkundige vereist zou zijn.
8. Op 16 november 2015 heeft de behandelaar van eiser verklaard dat eiser voor zijn psychotische klachten in Armenië niet kan worden behandeld.
9. In een aanvullend medisch advies van 22 december 2015 is het BMA uitvoerig ingegaan op de reactie van eiser van 20 oktober 2015 en de brief van de behandelaar van 16 november 2015. Volgens de BMA-arts geeft de behandelend psychiater geen objectieve medische onderbouwing voor zijn zienswijze met betrekking tot de reisvoorwaarden.
De recente brief van de behandelaar van 16 november 2015, waarin hij wederom en op consistente wijze zijn zorgen uitspreekt over de suïcidaliteit van eiser in relatie tot (terugkeer naar) Armenië, is voor de BMA-arts wel een reden tot heroverweging van de reisvoorwaarden. Fysieke overdracht aan een psychiater is aangewezen ter beoordeling van het onder deze omstandigheden mogelijk verhoogde suïcide risico. Deze beoordeling hoeft niet op het vliegveld plaats te vinden. Er is een passende behandeling in het land van herkomst aanwezig.
Ten aanzien van de stelling van eiser en zijn behandelaar dat er geen sprake is van een veilige behandelomgeving heeft de BMA-arts de volgende reactie gegeven:
“Of een geïndiceerde behandeling bij een psychiatrisch patiënt effectief zal zijn hangt niet alleen af van de beschikbaarheid van psychiaters en psychiatrische medicatie. De effectiviteit van een behandeling is afhankelijk van diverse factoren, zoals de aanwezigheid van een steunsysteem bestaande uit familieleden, vrienden en kennissen, voldoende financiële middelen om de behandeling te bekostigen, passende huisvesting, een zinvolle dagbesteding en natuurlijk ook de medewerking van een patiënt zelf. Het totaal van deze omstandigheden is bepalend voor het welslagen van een psychiatrische (traumaverwerkende) behandeling. Een (BMA-)arts kan de medisch-technische beschikbaarheid van de geïndiceerde behandeling van de individuele klachten van betrokkene in het land van herkomst uitzoeken. De (BMA-)arts kan echter omtrent diverse overige factoren geen deugdelijk onderbouwde uitspraak doen, omdat hij zich dient te houden aan de grenzen van zijn deskundigheidsgebied en zijn advies moet steunen op medisch objectiveerbare feiten en omstandigheden. Dat geldt ook voor eventuele bestaande gevoelens van (on)veiligheid. Een gevoel van (on)veiligheid met betrekking tot de behandelomgeving dient gezien te worden gezien als onderdeel van het totale complex aan omstandigheden die een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de mentale toestand van de patiënt. Gevoelens van (on)veiligheid zijn echter subjectief en medisch gezien niet objectiveerbaar. Het is daarom voor een (BMA-)arts niet mogelijk om een medisch gefundeerde uitspraak te doen ten aanzien van de vraag of betrokkene de behandelomgeving in Armenië als veilig zal ervaren (waar al dan niet eventuele trauma's hebben plaatsgevonden). Evenmin is voor de (BMA-)arts te beoordelen welke invloed dat heeft op het welslagen van de behandeling (effectiviteit van de behandeling), omdat hierbij ook vele andere factoren van betekenis zijn. In het algemeen kan niet als juist worden aanvaard de stelling dat de behandeling van psychische klachten in het land waar de oorzaak van die klachten ligt of wordt vermoed te liggen niet of niet succesvol kan plaatsvinden (zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 mei 2012, kenmerk C2011.221, LJN:YG1750).
Mede in het licht van het bovenstaande geven de uitlatingen van de behandelaar(s) ten aanzien van het ontbreken van een als veilig ervaren behandelomgeving in Armenië mij geen aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de effectiviteit van de in Armenië aanwezige behandeling.
Voor een nadere uitleg over de reikwijdte van het advies ten aanzien van de behandelmogelijkheden verwijs ik naar het BMA-protocol oktober 2010, p.13-19".
10. Bij brief van 12 januari 2016 heeft de behandelaar in reactie op het BMA-advies het volgende naar voren gebracht. De behandelaar blijft er van overtuigd dat een verdere intensieve psychiatrische behandeling omwille van de psychotische depressie in het kader van het doorgemaakte psychotrauma in het land van herkomst alhier in Europa en in casu Nederland noodzakelijk is.
11. In het aanvullend medisch advies van 3 februari 2016 heeft het BMA aangegeven dat de brief van behandelaar van 12 januari 2016 geen andere medische feiten en omstandigheden bevat dan reeds bekend uit eerdere informatie. De adviezen van het BMA van 22 december 2015 en 15 juni 2015 kunnen daarom gehandhaafd blijven.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in beroep geen contra-expertise heeft overgelegd. De reactie van Osperon kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat die al op 3 juli 2014 is uitgebracht en er daarna nieuwe ontwikkelingen zijn geweest waar het BMA met zijn adviezen van 15 juni 2015, 22 december 2015 en 3 februari 2016 op heeft gereageerd. Voor zover eiser geen contra-expertise heeft kunnen laten verrichten omdat hij niet over de financiële middelen hiervoor beschikt, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:704, de omstandigheid dat een vreemdeling niet over de middelen beschikt om een contra-expertise te laten uitvoeren voor rekening en risico van de vreemdeling komt.
13. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de BMA-adviezen heeft mogen aannemen dat in Armenië een passende behandeling van eiser mogelijk is, dit ondanks de traumata die eiser stelt in dat land te hebben opgelopen. Daartoe is het volgende van belang.
14. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1691, volgt dat er eerst aanleiding bestaat om het oordeel van het BMA omtrent de behandelmogelijkheden in het land van herkomst met betrekking tot de effectiviteit van de behandeling ter discussie te stellen indien wordt geconcretiseerd hoe de gebeurtenissen uit het verleden thans een effectieve voortzetting van de behandeling in het gehele land van herkomst onmogelijk maken.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de behandelaar van eiser in zijn brieven van 16 november 2015 en 12 januari 2016 niet nader geconcretiseerd waarom behandeling in heel Armenië niet mogelijk zou zijn en op welke wijze de door verweerder ongeloofwaardig geachte gebeurtenissen (zie de asieluitspraak van 18 juli 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4463), welk oordeel in rechte vast staat, in de weg staan aan effectieve voortzetting van de behandeling aldaar. De stelling van de behandelaar, dat bij een verblijf in Armenië bij eiser het onderscheid tussen werkelijkheid en psychotische waan ernstig zullen verminderen, is niet nader onderbouwd. Dat de behandelaar verder van mening is dat het terugzien van de begraafplek van zijn moeder eiser sterk zal aangrijpen, is onvoldoende om de effectiviteit van de behandeling ter discussie te stellen.
16. De rechtbank is van oordeel dat, gezien het vorenstaande, het BMA-advies voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, zodat verweerder dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Hieruit volgt dat de aanvraag om uitstel van vertrek om medische redenen terecht is afgewezen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.