ECLI:NL:RBDHA:2017:2171
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning en verzoek voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Iraakse asielzoeker, hierna eiser, tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 17 september 2016 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening die de overdracht aan Duitsland zou verbieden totdat op zijn beroep was beslist.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Duitsland op 6 december 2016 de claim om eiser over te nemen heeft geaccepteerd. Eiser voerde aan dat de Duitse autoriteiten hem slecht hadden behandeld en dat er in Duitsland systeemfouten waren die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure en dat hij niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat zijn rechten in Duitsland niet gewaarborgd zouden zijn.
De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie die in strijd was met artikel 3 van de Dublinverordening. Eiser had zijn argumenten niet concreet kunnen maken en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen. Het beroep van eiser werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van griffier mr. N. Vreede.