ECLI:NL:RBDHA:2017:2107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB 16/21569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres had haar aanvraag ingediend op 8 december 2015, terwijl haar echtgenoot op 4 februari 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had verkregen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning was ingediend. Eiseres stelde dat zij en haar echtgenoot niet op de hoogte waren gesteld van deze termijn en dat de omstandigheden in de opvanglocaties chaotisch waren, waardoor zij niet tijdig konden reageren.

De rechtbank overwoog dat de termijn van drie maanden een wettelijk vereiste is, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag binnen deze termijn bij de echtgenoot van eiseres lag, die weliswaar een folder had ontvangen, maar deze niet had gelezen. De rechtbank vond geen aanleiding om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen, ondanks de moeilijke situatie waarin eiseres zich bevond in Syrië. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet onterecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/21569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1995] , van Syrische nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. A.J. van der Werff-Dost),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar echtgenoot en referent, [A] (de echtgenoot). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De echtgenoot van eiseres is op 4 februari 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 8 december 2015 heeft hij onderhavige aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor eiseres ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat hij niet is ingediend binnen de termijn van drie maanden na de dag waarop het besluit tot verlening van de vergunning aan de echtgenoot is bekend gemaakt. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden voor nareis.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat referent nooit op de hoogte is gesteld van de driemaandentermijn voor nareis. De folder die aan hem is uitgereikt bij de vergunningverlening heeft hij niet gezien. Na verlening van de vergunning wist door de chaotische situatie in de opvanglocaties niemand hem te vertellen dat de aanvraag binnen drie maanden moest worden ingediend. De termijn van drie maanden is ook een te korte termijn en eiseres bevindt zich in oorlogsgebied. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder in strijd met preambule 8 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (de richtlijn) geen gunstiger voorwaarden heeft geschapen voor het uitoefenen van haar recht op gezinshereniging.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) in de uitspraken van 21 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011: BP9273) en 22 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1558) heeft geoordeeld, is de drie maanden termijn een wettelijk vereiste waaraan dient te worden voldaan om op de voet van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Gelet op de beperkte reikwijdte van deze bepalingen, bestaat er geen grond voor een verdergaande versoepeling van de nareistermijn. Wel heeft verweerder in de brief van 22 april 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK 2012-2013, 33293, nr. 21) meegedeeld dat verweerder de nareisaanvraag alsnog in behandeling neemt als de termijnoverschrijding in het individuele geval verschoonbaar wordt geacht.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige aanvraag niet binnen de gestelde termijn van drie maanden is ingediend. Partijen zijn het niet met elkaar eens over de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten. Op de echtgenoot rust een eigen verantwoordelijkheid om zich te laten voorlichten over de toepasselijke regelgeving voor de nareis van familieleden. Verweerder heeft de echtgenoot hierover geïnformeerd door middel van een folder. Het komt voor rekening en risico van eiseres en haar echtgenoot dat hij deze folder niet heeft gelezen. In de omstandigheid dat de echtgenoot over de termijn niet mondeling is geïnformeerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook mee mogen wegen dat de echtgenoot heeft verklaard dat hij en eiseres ervoor hadden gekozen dat zij haar studie in Syrië af zou maken. Het feit dat eiseres zich in Syrië in een moeilijke situatie bevindt, baart haar echtgenoot begrijpelijkerwijs grote zorgen, maar ook daarin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
7. Het beroep van eiseres op de preambule van de richtlijn slaagt niet. Artikel 12, eerste lid, derde alinea, van de richtlijn bepaalt immers dat de lidstaten kunnen eisen dat de vluchteling aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, voldoet wanneer het verzoek om gezinshereniging niet wordt ingediend binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus. Het tegenwerpen van de termijnoverschrijding is dan ook niet in strijd met de richtlijn.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.