ECLI:NL:RBDHA:2017:2107
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Syrische vrouw, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres had haar aanvraag ingediend op 8 december 2015, terwijl haar echtgenoot op 4 februari 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had verkregen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning was ingediend. Eiseres stelde dat zij en haar echtgenoot niet op de hoogte waren gesteld van deze termijn en dat de omstandigheden in de opvanglocaties chaotisch waren, waardoor zij niet tijdig konden reageren.
De rechtbank overwoog dat de termijn van drie maanden een wettelijk vereiste is, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag binnen deze termijn bij de echtgenoot van eiseres lag, die weliswaar een folder had ontvangen, maar deze niet had gelezen. De rechtbank vond geen aanleiding om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen, ondanks de moeilijke situatie waarin eiseres zich bevond in Syrië. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet onterecht had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.