ECLI:NL:RBDHA:2017:2064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 19702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van associatierecht voor Turkse werknemer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat de eiser niet had aangetoond dat hij een Turkse werknemer was of een familielid van een Turkse werknemer, waardoor hij geen rechten kon ontlenen aan het Associatierecht. De eiser had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar deze was ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet het volledige bedrag aan leges had betaald en niet had aangetoond dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van het associatierecht. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om voldoende bewijs te leveren van zijn status als Turkse werknemer of als gezinslid van een Turkse werknemer.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/19702 en AWB 16/22605 en AWB 16/29350
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2017 op het beroep en de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Eiser heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de mondelinge weigering van 15 september 2016 om aan eiser een verblijfsaantekening te verstrekken met de aantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit) de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. A. Dogan is verschenen als tolk.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft vanaf 17 maart 2004 een reguliere verblijfsvergunning gehad onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [persoon] ’. Deze vergunning is bij besluit van 19 december 2012 met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 14 september 2011.
Verweerder heeft het door eiser ingediende bezwaar op 25 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor het besluit in rechte vaststaat. Daarmee is ook vast komen te staan dat eiser sinds 14 september 2011 (ruim vijf jaar) zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland verblijft.
Thans heeft eiser een aanvraag ingediend in het kader van gezinsleven/ artikel 8 EVRM. Op 30 augustus 2016 is eiser bij het IND-loket in Rijswijk geweest om zijn aanvraag compleet te maken. Daar is aan hem medegedeeld dat hij nog een resterend bedrag aan leges moest betalen (omdat de leges voor eiser waren vastgesteld op € 233,-) en dat hij het besluit op de aanvraag in persoon in ontvangst moest nemen. Nadat de loket-medewerker kopieën van documenten ten behoeve van de aanvraag aan de backoffice-medewerker had overhandigd, bleek eiser verdwenen te zijn. Omdat eiser in persoon aanwezig moest zijn, zijn daarna ook de advocaat en vriendin van eiser vertrokken.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechten kan ontlenen aan de Associatieovereenkomst of aan Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 december 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit 1/80).
4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Als begunstigende van het Associatierecht was eiser slechts een legesbedrag van € 50,- verschuldigd. Eiser heeft de status verkregen van een Turkse werknemer als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80 en heeft die status niet verloren. Uit het dossier blijkt dat eiser van 17 maart 2004 tot 14 september 2011 in het bezit is geweest van een vergunning voor verblijf als gezinslid van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werkneemster. Gelet hierop – en los van zijn eigen arbeidsverleden – volgt uit het feit dat eiser gedurende het huwelijk met zijn voormalige verblijfgeefster langer dan vijf jaar gezinslid is geweest van een Turkse werkneemster, dat hij met ingang van 17 maart 2009 op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 van rechtswege recht had op voortgezette toelating tot de arbeidsmarkt, alsmede het daarmee samenhangend zelfstandig verblijfsrecht. Het is aan verweerder om ambtshalve na te gaan of sprake is van een van rechtswege verkregen verblijfsrecht. Dat eiser een aanvraag heeft gedaan op een andere grondslag (namelijk: artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) doet daar volgens eiser niet aan af.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Juridisch kader
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 heeft, behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
– na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
– na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
– na vier jaar legale arbeid in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
Artikel 7 van Besluit 1/80 luidt als volgt:
Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
– hebben het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste drie jaar aldaar legaal wonen;
– hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder – evenals in het in rechte vaststaande besluit van 19 december 2012 - getoetst of eiser rechten kan ontlenen aan de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zelf tot de legale arbeidsmarkt behoort. Eiser kan derhalve geen rechten ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80. De stelling dat eiser de legale arbeidsmarkt niet definitief heeft verlaten doet aan het vorenstaande niet af, nu hij niet heeft aangetoond dat hij daar ooit toe behoorde.
9. Met betrekking tot de vraag of eiser rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In het intrekkingsbesluit van 19 december 2012 (zie overweging 2) heeft verweerder zich reeds op het standpunt gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80 omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gezinslid was van een Turkse werkneemster. Ook in deze beroepsprocedure heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De in beroep overgelegde bankafschriften van december 2016 zijn daartoe naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende. Voor zover eiser zich beroept op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2010(ECLI:NL:RVS:2010:BM3047) overweegt de voorzieningenrechter dat hieruit slechts volgt dat verweerder – indien daartoe aanknopingspunten bestaan – dient te onderzoeken of Besluit 1/80 van toepassing is. Dat neemt echter niet weg dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij, indien hij van mening is dat hij wel rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80, daartoe stukken overlegt. Nu eiser onvoldoende stukken heeft overgelegd, kan een beroep op voormelde Afdelingsuitspraak hem dus niet baten.
10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het associatierecht. Daarom heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet het volledige door hem verschuldigde bedrag aan leges heeft betaald. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht buiten behandeling gesteld. Daarmee komt ook de grond te ontvallen aan het beroep tegen de feitelijke handeling (het weigeren van de verblijfsaantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’).
10
.Het beroep is ongegrond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding de verzoeken om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.