ECLI:NL:RBDHA:2017:1919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO- en TW-uitkering wegens inkomsten uit een persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres ontving sinds 30 augustus 2003 een WAO-uitkering, maar na een fraudemelding in 2015 werd vastgesteld dat zij naast deze uitkering ook inkomsten ontving uit een persoonsgebonden budget (PGB) voor de zorg van haar gehandicapte zoon. De Uwv heeft daarop besloten om de uitkering van eiseres te herzien en terug te vorderen, omdat zij deze inkomsten niet had gemeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Uwv heeft de bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de inkomsten uit het PGB invloed hadden op haar uitkering. De rechtbank oordeelt dat de Uwv terecht de herziening en terugvordering heeft toegepast, omdat eiseres niet aan haar meldingsplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering van de WAO-uitkering en de toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2014 onverschuldigd is betaald en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden om wijzigingen in hun inkomen tijdig te melden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/2085, SGR 16/2086 en SGR 16/2105

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. M.J.G. Schroeder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2015 (primair besluit I) heeft verweerder de uitbetaling van de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 juli 2010 in verband met door haar genoten inkomsten verminderd en met ingang van 1 januari 2011 tot 1 september 2015 geheel beëindigd. In verband daarmee heeft verweerder over de periode van 1 juli 2010 tot 1 september 2015 de WAO-uitkering van eiseres naar een brutobedrag van € 72.748,56 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (primair besluit II) heeft verweerder de toeslag van eiseres ingevolge de Toeslagenwet (TW) met ingang van 1 juli 2010 beëindigd en over de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2015 een brutobedrag van € 11.498,02 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (primair besluit III) heeft verweerder van eiseres over de periode van 1 juli 2010 tot 1 september 2015 in totaal een bedrag van € 84.246,58 aan ten onrechte ontvangen WAO-uitkering en toeslag teruggevorderd.
Bij een drietal separate besluiten van 5 februari 2016 (de bestreden besluiten I, II en III) heeft verweerder de bezwaren van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de herziening van WAO-uitkering beperkt tot de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2014. Op grond daarvan wordt een bruto bedrag van in totaal € 73.668,68 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 30 augustus 2003 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De WAO-uitkering van eiseres is sinds 16 augustus 2007 verhoogd met een toeslag ingevolge de TW.
2. Naar aanleiding van een op 17 februari 2015 door het Uwv ontvangen fraudemelding, dat eiseres naast haar WAO-uitkering gelden ontvangt op basis van een aan haar zoon verstrekt persoonsgebonden budget (PGB), heeft verweerder een onderzoek laten instellen door zijn Afdeling Handhaving. Op 10 augustus 2015 is rapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat eiseres sinds 1 juli 2010 een PGB ontvangt voor de werkzaamheden die zij als zorgverlener van haar gehandicapte zoon verricht en dat zij deze werkzaamheden en inkomsten niet heeft gemeld aan het Uwv.
3. Aan de hand van de onderzoeksresultaten heeft verweerder de primaire besluiten genomen tot herziening en terugvordering van WAO-uitkering en van toeslag ingevolge de TW. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten ten dele gehandhaafd met dien verstande dat voor zowel de WAO als voor de TW geldt dat over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2014 de uitkeringen van eiseres worden herzien, leidend tot terugvordering van een bruto bedrag van in totaal € 73.668,68.
4. Eiseres voert aan dat zij destijds niet wist dat het PGB van haar zoon van invloed was op haar WAO-uitkering. Zij kon niet bevroeden dat de verzorging van haar zoon een baan is. Tevens is eiseres van mening dat verweerder de terugvordering onnodig heeft laten oplopen door haar nimmer op te roepen voor een medische keuring of herbeoordeling in het kader van de WAO. Verweerder is hier zijn zorgplicht niet nagekomen. Voorts meent eiseres dat van terugvordering moet worden afgezien dan wel dat de terugvordering moet worden gematigd, omdat zich dringende redenen voordoen die zich verzetten tegen de terugvordering. Eiseres voorziet dat zij voor de rest van haar leven een bedrag aan het Uwv zal moeten terugbetalen en dat acht zij niet rechtmatig. Verweerder moet in ieder geval rekening houden met haar financiële draagkracht.
Ten aanzien van de WAO-uitkering
5. Artikel 44, eerste lid, van de WAO houdt in dat, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, doch die uitkering niet wordt uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%, dan wel wordt de uitkering uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de uitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
6. Tussen partijen niet in geschil dat eiseres ten tijde in dit geding van belang voor de toepassing van artikel 44 van de WAO relevante inkomsten uit arbeid heeft ontvangen van een omvang als door verweerder aangenomen. Evenmin is in geding dat verweerder op basis van deze inkomsten een juiste berekening heeft gemaakt van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
Partijen verschillen van mening over de toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht en over de daaraan gekoppelde (wijze van) terugvordering.
7.1
Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:866, is verweerder, in het geval aan de daarvoor in artikel 44 van de WAO gestelde voorwaarden is voldaan, gehouden daaraan toepassing te geven. De bewoordingen alsmede doel en strekking van artikel 44 van de WAO staan er in beginsel niet aan in de weg dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Indien met toepassing van artikel 44 van de WAO inkomsten uit arbeid worden geanticumuleerd, zal in de regel sprake zijn van anticumulatie met terugwerkende kracht.
7.2
Verweerder hanteert als gedragslijn dat van toepassing van artikel 44 van de WAO wordt afgezien indien aan de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte uitkering werd ontvangen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij teveel en ten onrechte uitkering ontving. Gelet op de omvang van de inkomsten uit het ten behoeve van haar zoon verstrekte PGB had eiseres moeten begrijpen dat dit niet zonder gevolgen kon blijven voor de hoogte van haar uitkering, zodat het haar tevens redelijkerwijs duidelijk kon en moest zijn dat aan haar onverschuldigd uitkering ingevolge de WAO werd betaald en dat ze daarvan melding moest maken bij verweerder. In dat kader is van belang dat eiseres er bij de toekenning van de WAO-uitkering op is gewezen dat zij alle wijzigingen in het inkomen onmiddellijk aan het Uwv dient door te geven, omdat deze wijzigingen van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Verweerder heeft daarom op goede gronden met terugwerkende kracht toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO.
9. De beroepsgrond van eiseres dat zij door verweerder aan haar lot is overgelaten door haar niet te herkeuren dan wel dat verweerder voorlichting had moeten geven over de onrechtmatige uitkeringsbetaling, stuit af op de eigen verantwoordelijkheid die eiseres als uitkeringsgerechtigde heeft. Eiseres is immers uit hoofde van artikel 80 van de WAO verplicht onverwijld en uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Deze verplichting is eiseres niet nagekomen.
10. Op grond hiervan staat vast dat de WAO-uitkering en de toeslag ingevolge de TW over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2014 aan eiseres onverschuldigd is betaald en dat verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van de WAO-uitkering. Met betrekking tot het beroep van eiseres op de aanwezigheid van een dringende reden overweegt de rechtbank dat slechts van een dringende reden kan worden gesproken indien de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering.
Ten aanzien van de TW-uitkering
11. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW is het Uwv verplicht de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a, eerste lid aanhef en onder a, van de TW onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
Het vijfde lid van artikel 20 van de TW geeft het Uwv de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor met betrekking tot de WAO is overwogen geen aanleiding ter zake van de toepassing van de TW tot een ander oordeel te komen.
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, mr. D.R. van der Meer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.