Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
- [belanghebbende 2] ,
- [belanghebbende 3] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2017 een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. J.P. Mulder afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een geschil tussen erfgenamen. Tijdens een zitting op 20 december 2016 had de kantonrechter besloten de zitting te onderbreken voor een leespauze, zodat de verzoeker een nieuw ontvangen verzoekschrift kon lezen. De verzoeker was van mening dat deze beslissing onterecht was en dat hij hierdoor niet eerlijk behandeld werd, wat leidde tot zijn wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden rondom het verzoek tot wraking zorgvuldig beoordeeld. De verzoeker had tijdens de zitting in de hoofdzaak voor het eerst kennisgenomen van het verzoekschrift van de andere partij, wat hem in een lastige positie bracht. De kantonrechter had echter geconstateerd dat de verzoeker op de hoogte was van de inhoud van de zaak en dat het onderbreken van de zitting voor een leespauze een redelijke beslissing was. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter en dat de beslissing om de zitting te onderbreken geen grond voor wraking vormde.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.