ECLI:NL:RBDHA:2017:1768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
C/09/523805 KG RK 16-2249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 9 januari 2017 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet begrepen voelde door de rechter, N.F.H. van Eijk, tijdens een eerdere zitting op 13 december 2016. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en internationale verdragen negeerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2017 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht en stukken ter onderbouwing overgelegd. De rechter, die niet ter zitting verscheen, had eerder schriftelijk aangegeven dat hij het standpunt van de verzoeker in de hoofdzaak duidelijk vond en dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer oordeelde dat de stellingen van de verzoeker onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De angst van de verzoeker dat hem rechten zouden worden ontnomen, werd niet als voldoende grond voor wraking beschouwd.

De beslissing van de wrakingskamer was om het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen, waaronder de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/72
zaak-/rekestnummer: C/09/523805/ KG RK 16/2249
kenmerk RK: 16/3549
datum beslissing: 9 januari 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
N.F.H. van Eijk,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
officier van justitie S. Sleeswijk Visser

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft bij de bijzondere raadkamer van de rechtbank een klaagschrift ingediend. Op 13 december 2016 heeft in die procedure een zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt.
1.2.
Het procesdossier in deze wrakingszaak bestaat uit het proces-verbaal van de zitting van 13 december 2016, het verweerschrift van de rechter van 23 december 2016 en het wrakingspleidooi van verzoeker ter griffie ingekomen op 3 januari 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 9 januari 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen en heeft het woord gevoerd. Verzoeker heeft aan de voorzitter een pleitnota met bijlagen overgelegd.
2.2.
De rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet te zullen verschijnen. De belanghebbende is ook niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
In het proces-verbaal van de zitting waarbij de rechter is gewraakt is het volgende vastgelegd:
“De klager doet desgevraagd opgave van de volgende feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het wrakingsverzoek:
Er is sprake van vooringenomenheid, omdat u aangeeft dat u mij wel hoort maar niet beseft waar ik het over heb. Ik heb u immers zojuist gevraagd of het voor u duidelijk is dat u mij en anderen uw gedachtegoed probeert op te leggen en u antwoordde mij dat het voor u duidelijk is dat ik dit vind. Kennelijk is er een blokkade.
Ten tweede negeert u de internationale verdragen, want Mahãbhãrata is net zo geldig als uw systeem. Mahãbhãrata is zelfs nog meer geldig.
Ten derde probeert u te dwingen, zoals het geel en blauw ook vaak doet. Dat dwingen is absoluut niet de bedoeling. Dat is een strafbaar feit.
Klager overlegt aan de griffier stukken ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek. Een kopie van deze stukken is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht.”
3.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker hieraan nog toegevoegd dat, zakelijk weergegeven, hij zich niet begrepen voelt en dat hij vreest dat hem rechten worden ontnomen als gevolg van het onbegrip.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij ter zitting heeft meegedeeld dat het standpunt van verzoeker in de hoofdzaak hem duidelijk was. Hieruit blijkt volgens de rechter niet van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. Volgens de rechter heeft verzoeker de stellingen dat hij internationale verdragen negeert en dat hij probeert te dwingen onvoldoende onderbouwd.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De rechter heeft ter zitting in de hoofdzaak te kennen gegeven dat het hem duidelijk is wat verzoeker vindt. Uit deze opmerking blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van (de schijn van) vooringenomenheid of onpartijdigheid. De stellingen van verzoeker dat de rechter internationale verdragen heeft genegeerd en dat hij probeert te dwingen kunnen, daargelaten dat ze door verzoeker onvoldoende concreet zijn onderbouwd, geen grond voor wraking opleveren. De omstandigheid dat verzoeker zich niet begrepen voelt en de daaruit voortvloeiende angst dat hem rechten worden ontnomen vormt, wat er ook van zij, geen grond voor wraking van de rechter.
5.4.
De slotsom is dat het verzoek tot wraking van de rechter zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak
• de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser.
Aldus beslist in raadkamer door mrs. O. van der Burg, H.M.D. de Jong en J.W. Bockwinkel, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2017.