ECLI:NL:RBDHA:2017:16753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
C/09/545314 / KG RK 17-2135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in kort geding met betrekking tot de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.J.B. Bosscher, tegen de voorzieningenrechter mr. A.C. Olland. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de voorzieningenrechter partijdig was door een verzoek tot het horen van getuige mr. R. van Biezen af te wijzen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de voorzieningenrechter om mr. Van Biezen niet als getuige te horen, moet worden aangemerkt als een processuele beslissing en dat dergelijke beslissingen in principe geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer benadrukte dat alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert, tot wraking kan worden overgegaan. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de voorzieningenrechter en dat het verzoek tot wraking derhalve werd afgewezen. De hoofdzaak, waarin [verzoeker] werd verzocht om het paspoort van de minderjarige zoon aan [belanghebbende] te overhandigen, kan voortgezet worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/62
zaak-/rekestnummer: C/09/545314/KG RK 17-2135
zaak-/rolnummer hoofdzaak: C/09/545283/KG ZA 17-1634
datum beschikking: 22 december 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen ‘ [verzoeker] ’,
advocaat: mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem,
strekkende tot wraking van:
mr. A.C. OLLAND,
voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag,
verder te noemen ‘de voorzieningenrechter’.
Belanghebbende is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen ‘ [belanghebbende] ’,
advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
[belanghebbende] vordert bij dagvaarding in kort geding van 22 december 2017 [verzoeker] te gelasten om uiterlijk diezelfde dag om 17:00 uur het Nederlandse paspoort van de minderjarige zoon van partijen aan haar te overhandigen en [verzoeker] te veroordelen aan haar een dwangsom te betalen van € 50.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat [verzoeker] in gebreke blijft aan de afgifteverplichting te voldoen.
1.2.
Tijdens de zitting in kort geding op 22 december 2017 heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter gewraakt, omdat zij een verzoek tot het onder ede horen van mr. R. van Biezen (de ter zitting namens [belanghebbende] verschenen raadsman), heeft afgewezen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 december 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van zijn advocaat mr. Bosscher. Namens [belanghebbende] is mr. Van Biezen verschenen. De voorzieningenrechter is eveneens verschenen. Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer direct mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande is een uitwerking daarvan.

3.Het standpunt van [verzoeker]

voert aan dat hij mr. Van Biezen onder ede als getuige wil doen horen met betrekking tot de vraag of [belanghebbende] al dan niet een bedrijf in Nederland heeft. Het antwoord op deze vraag is volgens [verzoeker] van essentieel belang, omdat hij vreest dat [belanghebbende] na vertrek met de minderjarige zoon naar de Verenigde Staten van Amerika, niet naar Nederland zal terugkeren. Mr. Van Biezen heeft ter zitting in eerste instantie gesteld dat [belanghebbende] een bedrijf in Nederland heeft, maar heeft dat vervolgens afgezwakt tot het hebben van een economische binding met Nederland. Door het verzoek tot het horen van mr. Van Biezen als getuige niet in te willigen, heeft de voorzieningenrechter zich partijdig getoond.

4.Het standpunt van mr. Van Biezen

Mr. Van Biezen voert aan niet de vaste advocaat van [belanghebbende] te zijn. Hij heeft begrepen dat [belanghebbende] een bedrijf heeft en hij is er daarbij – mogelijk ten onrechte – vanuit gegaan dat het bedrijf in Nederland is gevestigd of dat [belanghebbende] in elk geval een economische band heeft met Nederland. Hij heeft deze mededeling geheel te goeder trouw gedaan. Als [verzoeker] stelt dat [belanghebbende] geen bedrijf in Nederland heeft, zal dat juist zijn. Mr. Van Biezen kan in het kader van het kort geding tevens toegeven dat [belanghebbende] geen economische binding met Nederland heeft.

5.Het standpunt van de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter berust niet in de wraking. Zij voert aan dat deze kort- gedingprocedure zich, gelet op het spoedeisend belang, niet leent voor het onder ede horen van getuigen. Zij heeft ter zitting medegedeeld er nota van te nemen dat de opmerking van mr. Van Biezen met betrekking tot het uitoefenen door [belanghebbende] van een bedrijf in Nederland, door [verzoeker] is betwist, zodat in het kader van de kortgedingprocedure niet vast staat dat [belanghebbende] in Nederland een bedrijf heeft. Zij concludeert tot afwijzing van het verzoek tot wraking.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing van de voorzieningenrechter om mr. Van Biezen niet als getuige te doen horen moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat, gelet op de aard van de procedure (een kortgedingprocedure, waarin met spoed een maatregel voor diezelfde dag wordt gevraagd), van een dergelijke onbegrijpelijke beslissing geen sprake is. Zij neemt daarbij tevens in aanmerking dat [verzoeker] door de beslissing van de voorzieningenrechter niet in zijn belang is geschaad, aangezien de voorzieningenrechter heeft medegedeeld dat, gelet op de betwisting door [verzoeker] , in de kortgedingsprocedure niet vaststaat dat [belanghebbende] in Nederland een bedrijf of andere economische binding met Nederland heeft.
6.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat het de voorzieningenrechter aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker, p/a zijn advocaat,
• belanghebbende, p/a haar advocaat,
• de voorzieningenrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P. van Ham, mr. E.F. Brinkman en mr. M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.