ECLI:NL:RBDHA:2017:16470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
09/857157-16 en 09/827084-17 (gevoegd ter terechtzitting van 19 juli 2017)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en wapens met betrekking tot meerdere parketnummers

Op 11 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een jaar handelde in harddrugs, waaronder cocaïne en MDMA. De zaak betreft twee gevoegde parketnummers: 09/857157-16 en 09/827084-17. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en voorhanden hebben van verdovende middelen, alsook van het voorhanden hebben van wapens. Tijdens de zittingen op 3 mei, 19 juli, 6 september en 27 november 2017 zijn getuigen gehoord en zijn er bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder aangetroffen drugs en wapens. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in harddrugs, maar sprak de verdachte vrij van enkele wapenteksten wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte gedurende een lange periode in harddrugs had gehandeld en dat dit ernstige schade kan berokkenen aan gebruikers. De rechtbank vond het belangrijk om de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging te nemen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857157-16 en 09/827084-17 (gevoegd ter terechtzitting van 19 juli 2017)
Datum uitspraak: 11 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten aanzien van het parketnummer 09/827084-17 ter terechtzitting van 3 mei 2017 (pro forma). Het onderzoek ten aanzien van de gevoegde parketnummers is vervolgens gehouden op 19 juli 2017 (pro forma), 6 september 2017 (pro forma) en 27 november 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. I.A. van Straalen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 november 2017 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
09/857157-16 (dagvaarding I)
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 maart tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen en/of Hoek van Holland (gemeente Rotterdam) en/of gemeente Westland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA en/of amfetamine, zijnde cocaine en/of MDMA en/of amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen en/of Hoek van Holland (gemeente Rotterdam), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een van een materiaal bevattende cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een (grote) hoeveelheid ponypack(s) en/of gripzakje(s) en/of
- een of meer weegscha(a)l(en) en/of
- een of meer mixer(s) en/of centrifuge(s) en/of
- zes, althans een of meer bus(sen) versnijdingsmiddel (Inositol)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 30 september 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II, te weten drie, althans een of meer handgrana(a)t(en) en/of een of meer slagpijpjes en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
09/827084-17 (dagvaarding II)
1.
hij in of omstreeks de periode van 05 oktober 2016 tot en met 3 februari 2017 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam en/of Naaldwijk, gemeente Westland, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2017 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk
aanwezig heeft gehad 57 zakjes, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 35 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2017 te Vlaardingen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.Voorvraag

3.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is door de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens schending van beginselen van een goede procesorde, met name het zogeheten fair trial beginsel en de onschuldpresumptie. Hij stelt daartoe het volgende.
Het openbaar ministerie heeft de zaaksdossiers [dossier 1] en [dossier 2] en (deels) het Algemeen dossier in de zaak [dossier 3] aan de processtukken toegevoegd, terwijl deze stukken niet of nauwelijks relevante informatie bevatten met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. Deze dossiers betreffen grotendeels (oudere) feiten/beschuldigingen die niet tot vervolging hebben geleid dan wel reeds tot een onherroepelijke vrijspraak van verdachte hebben geleid. Als gevolg daarvan bevat het dossier diverse voor deze strafzaak niet relevante en voor verdachte tendentieuze stukken, waardoor hij in een kwaad daglicht wordt gesteld. Bovendien kan hij zich niet tegen deze beschuldigingen verdedigen nu eventuele onderzoekswensen van de verdediging hierover zullen worden afgewezen bij gebreke van relevantie voor de wel tenlastegelegde feiten. Er moet worden aangenomen dat de inhoud van deze dossiers de beeldvorming omtrent verdachte bij de rechtbank (negatief) heeft beïnvloed. Door als bovenomschreven te handelen heeft het openbaar ministerie bewust misbruik gemaakt en/of op onredelijke dan wel onbillijke wijze gebruik gemaakt van haar bevoegdheid de inhoud van het procesdossier samen te stellen. Dit brengt met zich dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Subsidiair verzoekt de raadsman om, in het geval van bewezenverklaring van het tenlastegelegde, deze schending bij de bepaling van de strafmaat mee te nemen in de vorm van een strafvermindering.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij de genoemde dossiers aan de processtukken heeft toegevoegd omdat zij zo transparant mogelijk wil zijn en wil laten zien wat er allemaal is onderzocht in het onderzoek [dossier 3] . De strafbare feiten waarvoor zij verdachte wil vervolgen, staan op de huidige dagvaarding. Uit de zaaksdossiers [dossier 1] en [dossier 2] vloeien geen strafbare feiten voort waarvoor zij verdachte wil vervolgen. Ten aanzien van dit laatste dossier heeft nog te gelden dat dit in ieder geval van belang is voor de aangekondigde ontnemingsvordering. De stelling van de raadsman dat deze dossiers enkel zijn toegevoegd om verdachte in een kwaad daglicht te stellen, weerspreekt zij. Van niet-ontvankelijkverklaring of strafvermindering kan dan ook geen sprake zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de samenstelling van het strafdossier acht de rechtbank het volgende uitgangspunt van belang: ten behoeve van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt onder leiding en in opdracht van de officier van justitie een dossier gevormd. Ingevolge het uitgangspunt dat het strafproces de materiële waarheidsvinding ten doel heeft, dienen in het dossier die stukken te worden gevoegd die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor een juiste beoordeling van de tegen de verdachte gevoerde strafzaak, hetzij in voor verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin, waaronder mede begrepen zijn stukken die voor de beoordeling van de betrouwbaarheid of de rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmiddel redelijkerwijze van belang kunnen zijn. Het oordeel of stukken redelijkerwijs voor verdachte van belang kunnen zijn komt primair het openbaar ministerie toe.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de zaaksdossiers waar de pijlen van de verdediging zich op richten bespreken.
Algemeen dossier in de zaak [dossier 3]
Over het algemeen dossier [dossier 3] kan de rechtbank kort zijn. Dit zaaksdossier bevat een overzicht van alle bevindingen in het onderzoek [dossier 3] , alsmede bevat het informatie over feiten en omstandigheden uit eerdere onderzoeken die (uiteindelijk) hebben geleid tot een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (een) strafba(a)re feit(en). De informatie over de start van het onderzoek is uitgebreider dan de rechtbank veelal in andere zaken aantreft, maar naar het oordeel van de rechtbank is dat uit een oogpunt van de door de officier van justitie genoemde transparantie goed te billijken.
Zaaksdossier [dossier 2]
Ook ten aanzien van het dossier [dossier 2] is de rechtbank van oordeel dat de voeging van dit dossier aan de processtukken redelijkerwijs van enig belang kan zijn bij de beoordeling van de voorliggende strafzaak, reeds omdat – zoals de officier van justitie heeft aangevoerd – het ontbreken van inkomsten via die stichting mogelijk een rol kan spelen – in ieder geval bij de officier van justitie – bij de overtuiging dat verdachte zijn inkomsten op een andere – illegale – wijze verwerft. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat zij dit zaaksdossier heeft toegevoegd aan de processtukken in verband met de aangekondigde ontnemingsvordering. Nu dit geenszins een ongebruikelijke werkwijze is, ziet de rechtbank ook daarom niet in dat dit dossier (enkel) is toegevoegd om verdachte in een kwaad daglicht te stellen.
Zaaksdossier [dossier 1]
Met betrekking tot het dossier [dossier 1] ziet de rechtbank niet in hoe de inhoud van dit dossier redelijkerwijs van enig belang kan zijn bij de beoordeling van de voorliggende strafzaak. Dat dossier handelt over diverse incidenten/beschuldigingen waar verdachte in meer of mindere mate bij betrokken zou zijn, maar geen van die zaken is teruggekomen op de voorliggende dagvaardingen en zal evenmin op een later moment tot een vervolging van verdachte leiden. Sterker nog, voor twee van in dat dossier genoemde zaken is verdachte al eerder vervolgd en onherroepelijk vrijgesproken zonder dat die uitkomst met zoveel woorden in dat dossier is terug te vinden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte door de inhoud van dit dossier in een bepaald – negatief – daglicht wordt gesteld en hij zich daar voorts nauwelijks tegen kan verdedigen door het (laten) verrichten van onderzoekshandelingen. Het voegen van dit zaaksdossier aan de processtukken acht de rechtbank dan ook onzorgvuldig. De enkele motivering van de officier van justitie dat dit zaaksdossier uit een oogpunt van transparantie aan de processtukken is gevoegd acht de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging daarvoor. Hoewel transparantie zeker een groot goed is, worden in grotere onderzoeken vaak lang niet alle onderzoeksbevindingen uiteindelijk aan de processtukken toegevoegd. Conform het hiervoor weergegeven uitgangspunt dienen slechts die stukken in het dossier te worden gevoegd die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor een juiste beoordeling van de tegen de verdachte gevoerde strafzaak, hetzij in voor verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin. Zoals overwogen is daarvan ten aanzien van dit dossier absoluut geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om een vormverzuim dat niet meer hersteld kan worden. Dit vormverzuim dient in verband met de fase waarin het zich heeft voorgedaan (namelijk niet tijdens het voorbereidend onderzoek maar voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting) gelijk gesteld te worden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit artikel bepaalt dat de rechtbank een dergelijk verzuim kan sanctioneren met één van de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen. Blijkens vaste jurisprudentie is de rechtbank echter niet gehouden een vormverzuim aldus te sanctioneren, nu voornoemd wetsartikel slechts de bevoegdheid daartoe bevat en niet de verplichting. Het tweede lid van artikel 359a Sv schrijft voor dat de rechtbank bij de keuze van de aan het vormverzuim te verbinden consequentie rekening dient te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit vormverzuim niet tot de door de raadsman bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Blijkens vaste jurisprudentie komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat de officier van justitie ernstig inbreuk heeft gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke ernstige inbreuk noch van genoemde doelbewustheid of grove veronachtzaming in de onderhavige zaak sprake is.
Bij de vraag of het vormverzuim dient te leiden tot strafvermindering dient vastgesteld te worden dat door het verzuim nadeel voor verdachte is ontstaan. Dat nadeel zou er volgens de raadsman uit bestaan dat door de inhoud van het zaaksdossier [dossier 1] de beeldvorming omtrent verdachte bij de rechtbank negatief is beïnvloed en dat het reële gevaar dreigt dat die beeldvorming doorwerkt bij de beoordeling van deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is van dit nadeel evenwel onvoldoende gebleken. Enerzijds omdat de raadsman bij pleidooi en door het voeren van dit verweer een en ander – bijvoorbeeld ten aanzien van de onherroepelijke vrijspraken in zaaksdossier [dossier 1] - heeft opgehelderd en rechtgezet. Anderzijds omdat de taak en professionaliteit van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in art. 348 en 350 Sv vermelde vragen met zich brengt dat hij daarbij slechts oordeelt op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande, en daarbij niet relevante zaken of onbewezen of ontkrachte beschuldigingen buiten beschouwing laat.
Nu de rechtbank daarom ook geen aanleiding ziet het vormverzuim anderszins te sanctioneren, zal zij volstaan met de constatering daarvan.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Naar aanleiding van informatie betreffende verdachte afkomstig uit andere onderzoeken is er een onderzoek naar verdachte gestart hetgeen heeft geresulteerd in de aanhouding van verdachte op 30 september 2016. In de portemonnee van verdachte werd toen cocaïne aangetroffen. Op 3 februari 2017 werd verdachte weer aangehouden en weer had verdachte cocaïne – ruim veertig gram verspreid over 57 zakjes – bij zich. Bij doorzoekingen op diverse locaties zijn attributen aangetroffen waarmee cocaïne kan worden bewerkt, alsmede handgranaten, slagpijpjes, een stroomstootwapen en munitie.
Gelet op de tenlastelegging ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte gedurende twee periodes al dan niet in vereniging met een ander verdovende middelen heeft gedeald, daartoe voorbereidingen heeft gepleegd en verdovende middelen voorhanden heeft gehad. Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte al dan niet in vereniging handgranaten, slagpijpjes, munitie en/of een stroomstootwapen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich gedurende een periode van elf maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen, daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht en verdovende middelen voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van de aangetroffen handgranaten, slagpijpjes, munitie en het stroomstootwapen (dagvaarding I, feit 3 en dagvaarding II, feit 3) heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Vrijspraken wapens en munitie
Dagvaarding I, feit 3
In een garagebox gelegen aan de [adres 3] te Vlaardingen werden op 1 oktober 2016 in een koffer drie handgranaten, twee slagpijpjes, een elektrische ontstekingsbron en een tasje met daarin munitie aangetroffen. Deze garagebox werd gehuurd door [medeverdachte] , de vader van de verdachte. Zowel de verdachte als zijn vader hadden een sleutel van de garagebox.
De rechtbank overweegt dat in het dossier niet is gerelateerd of de koffer, waarin de wapens en munitie zijn aangetroffen, bij het aantreffen door de verbalisanten open of dicht stond en of de munitie zichtbaar was zonder de koffer (verder) te openen. Voorts is niet uit het dossier gebleken dat verdachte wist dat er in (een koffer in) voornoemde garagebox wapens en munitie aanwezig waren. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen wapens en munitie in de garagebox. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk deze wapens en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit feit.
Dagvaarding II, feit 3
In een woning gelegen aan de [adres 1] te Vlaardingen is op 3 februari 2017 een stroomstootwapen aangetroffen. Uit het dossier volgt dat verdachte in de Basisregistratie Personen van de gemeente (hierna: BRP) op dit adres staat ingeschreven, maar dat hij de woning reeds geruime tijd onderverhuurde aan [getuige 1] . Zelf woonde verdachte op een ander adres bij zijn toenmalige vriendin. Zowel [getuige 1] als verdachte hebben ontkend eigenaar te zijn van het aangetroffen stroomstootwapen.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte opzettelijk het stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. Immers, de woning werd niet door verdachte zelf bewoond, maar door iemand anders. In het dossier zijn verder geen aanwijzingen te vinden dat verdachte ervan op de hoogte was dat er zich in de woning een stroomstootwapen bevond. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten
Dagvaarding I, feit 1 en feit 2, Dagvaarding II, feit 1 en feit 2
Periode 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016
Bij de insluitingsfouillering op 30 september 2016 werden in de portemonnee van verdachte acht gripzakjes en drie gevouwen papiertjes met wit poeder aangetroffen. [2] Het witte poeder dat in de gripzakjes (SINAAFE6011NL) en gevouwen papiertjes (SINAAFE6012NL) is aangetroffen, is gewogen en bevatte in totaal netto 4,1 en 2,5 gram wit poeder. [3] Het NFI heeft de monsters van deze poeders onderzocht en gerapporteerd dat beide monsters cocaïne bevatten. [4]
Getuige [getuige 2] , wonende te Maassluis, heeft op 5 oktober 2016 tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat hij sinds vorig jaar na de zomer ongeveer wekelijks twee gram cocaïne van [verdachte] van [dossier 2] kocht. Hij bestelde bij [verdachte] en dan werd de cocaïne bij hem gebracht. [getuige 2] herkent verdachte als zijnde voornoemde [verdachte] op de aan hem getoonde foto van verdachte. [5]
Getuige [getuige 3] heeft op 12 oktober 2016 verklaard dat hij gedurende de afgelopen twee jaren een of twee keer per week cocaïne bij verdachte heeft gekocht. Ze spraken onder meer af bij de Shell in Maassluis. [6]
Getuige [getuige 4] heeft op 12 oktober 2016 verklaard dat hij gedurende het afgelopen jaar twee of drie maal per maand cocaïne bij verdachte heeft gekocht. Ze spraken onder meer af bij de McDonalds in Vlaardingen. [7]
Getuige [getuige 5] , wonende te Schipluiden, heeft op 18 oktober 2016 verklaard dat hij gedurende de afgelopen twee jaren een tot drie keer per week cocaïne bij verdachte heeft gekocht. Verdachte kwam bij [getuige 5] aan de deur als [getuige 5] verdachte belde. [8]
Periode 5 oktober 2016 tot en met 3 februari 2017
Bij de insluitingsfouillering op 3 februari 2017 werd in de onderbroek van verdachte een plastic zak aangetroffen. In deze plastic zak werden onder andere een zakje met kristalachtig poeder (0,7 gram, SINAAJJ5475NL), zeventien zakjes met witte brokjes (17 gram, SIN AAJJ5474NL), veertig zakjes met wit poeder (18 gram, SIN AAJJ5473NL), tien gevouwen papiertjes met daarin wit poeder (9 gram, SIN AAJJ5472NL) en 1 zakje met 35 pillen (SIN AAJJ5471NL) aangetroffen. [9] [10] Het NFI heeft de monsters van deze kristallen, poeders en pillen onderzocht en gerapporteerd dat de kristallen en de pillen MDMA bevatten en de poeders cocaïne bevatten. [11]
Getuige [getuige 2] , wonende te Maassluis, heeft op 4 februari 2017 tijdens zijn tweede verhoor verklaard dat hij na zijn eerste verhoor op 5 oktober 2016 is doorgegaan met het bestellen van cocaïne bij verdachte. [getuige 2] verklaarde voorts dat hij sinds twee jaar wekelijks twee gram cocaïne kocht bij verdachte, die dat bij hem langs kwam brengen. [12]
Getuige [getuige 6] heeft op 3 februari 2017 verklaard dat zij sinds een half jaar cocaïne van verdachte koopt. De laatste keer was in Hoek van Holland. [13]
Getuige [getuige 7] heeft op 6 februari 2017 verklaard dat hij sinds twee jaar wekelijks cocaïne kocht bij verdachte. De laatste keer hadden ze in Naaldwijk afgesproken. [14]
Getuige [getuige 8] heeft op 9 februari 2017 verklaard dat hij sinds vorig jaar zomer amfetamine en cocaïne kocht bij verdachte. [15]
Getuige [getuige 9] heeft op 23 februari 2017 verklaard dat hij sinds twee jaar cocaïne kocht bij verdachte. [16]
Getuige [getuige 10] heeft op 20 maart 2017 verklaard dat hij in de periode van juli 2016 tot december 2016 drie of vier keer cocaïne kocht bij verdachte. [17]
[adres 4] te Vlaardingen
[medeverdachte] staat ingeschreven in de BRP op de [adres 4] te Vlaardingen. [18]
Op 30 september 2016 is de woning gelegen aan de [adres 4] te Vlaardingen doorzocht. In de keuken werd een mixer met restanten wit poeder aangetroffen. In een andere kamer werden twee mixers met restanten wit poeder aangetroffen. Verder werden in deze kamer een tas met gripzakjes, vijf doosjes met ponypacks en zes bussen Inositol, gripzakjes, pony packs en een weegschaal aangetroffen. [19] Op de drie mixers en de weegschaal is een witte substantie aangetroffen. Uit een kleurenreactietest volgt dat het vermoedelijk om cocaïne gaat. [20]
Uit een tapgesprek volgt dat [getuige 4] op 11 juli 2016 naar verdachte belde en vroeg of hij naar een locatie kon komen. Verdachte vraagt vervolgens of [getuige 4] naar de flat van de vader van verdachte kan komen. [21] Uit een ander tapgesprek volgt dat de vader van verdachte op 17 augustus 2016 tegen verdachte zegt dat verdachte nog de sleutels van de woning van de vader heeft. [22] Op 22 september 2016 belde [getuige 11] naar verdachte. Verdachte zei toen tegen haar dat hij aan het werk was bij zijn vader thuis. [23]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de handel in en het voorhanden hebben van verdovende middelen
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen van afnemers vast dat verdachte in de tenlastegelegde perioden zowel in cocaïne als in MDMA heeft gehandeld. Dit wordt ondersteund door de bij verdachte aangetroffen cocaïne en pillen die MDMA bevatten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich in de tenlastegelegde perioden schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en MDMA en het bezit daarvan. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor hetgeen hem onder feit 1 van dagvaarding I en onder de feiten 1 en 2 van dagvaarding II is tenlastegelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van de voorbereidingshandelingen
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte de beschikking had over de sleutel van de woning aan de [adres 4] , daar afsprak met een afnemer van cocaïne en daar volgens hemzelf ‘aan het werk was’. Op in de woning aangetroffen goederen die voor het versnijden van cocaïne plegen te worden gebruikt, zijn sporen van cocaïne aangetroffen. In samenhang met de omstandigheid dat verdachte gedurende twee jaar heeft gehandeld in cocaïne en pillen die MDMA bevatten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de in de woning aangetroffen goederen heeft gebruikt voor het voorbereiden van de verkoop en het afleveren van cocaïne en pillen die MDMA bevatten. Doordat verdachte de beschikking had over de woning van medeverdachte [medeverdachte] , zijn vader, waar de cocaïne werd bewerkt en vervolgens verkocht, heeft verdachte bewust en nauw samengewerkt met zijn vader ten aanzien van het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de verkoop en de aflevering van cocaïne. Dat heeft tot gevolg dat het medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook eveneens veroordelen voor het hem onder feit 2 van dagvaarding I tenlastegelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
09/857157-16 (dagvaarding I)
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 maart tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen en Hoek van Holland (gemeente Rotterdam) en gemeente Westland, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen
enafleveren van cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
- een hoeveelheid ponypacks en gripzakjes en
- een weegschaal en
- zes bussen versnijdingsmiddel (Inositol)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
09/827084-17 (dagvaarding II)
1.
hij in de periode van 05 oktober 2016 tot en met 3 februari 2017 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam en/of Naaldwijk, gemeente Westland, in elk geval in Nederland
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 03 februari 2017 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 35 pillen, bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om voor de straftoemeting op grond van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) als uitgangspunt te nemen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Deze straf dient te worden verminderd tot een straf die gelijk is aan het voorarrest gelet op het vormverzuim.
De raadsman heeft voorts verzocht om verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Ter onderbouwing heeft de raadsman kort gezegd aangevoerd dat er gebreken kleven aan de vordering gevangenneming.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna een jaar in harddrugs gehandeld. Daarnaast heeft hij handelshoeveelheden harddrugs voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers ervan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Uit het dossier volgt dat verdachte ervan op de hoogte was dat sommige gebruikers wilden stoppen. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn persoonlijke financiële gewin en heeft puur uit winstbejag gehandeld.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij de straftoemeting heeft rechtbank de LOVS richtlijnen als uitgangspunt genomen. Als uitgangspunt neemt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden omdat verdachte gedurende een periode van elf maanden zeer geregeld verdovende middelen heeft gedeald.
Gelet op de bij verdachte aangetroffen verdovende middelen en de omstandigheid dat verdachte vrijwel direct na zijn vrijlating op 4 oktober 2016 doorgegaan is met de handel in verdovende middelen ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van zestien maanden op te leggen. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden om door te gaan met de handel in verdovende middelen, zal de rechtbank van deze gevangenisstraf vier maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. De door de rechtbank opgelegde straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd gelet op de omstandigheid dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte handgranaten, slagpijpjes, munitie en een stroomstootwapen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen overweegt de rechtbank dat tegen een vordering gevangenneming op grond van artikel 71 van het Wetboek van Strafvordering binnen drie dagen beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de gevangenneming die aan het gerechtshof hadden kunnen worden voorgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voorbijgaan aan het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met parketnummer 45/827084-17 onder 3 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 1, 2 en de onder 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de op de beslaglijst II onder 1, 2, 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (met parketnummer 09/857157-16) onder 3 en de bij dagvaarding II (met parketnummer 09/827084-17) onder 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (met parketnummer 09/857157-16) onder 1 en 2 en de bij dagvaarding II (met parketnummer 09/827084-17) onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
parketnummer 09/857157-16:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door het voorhanden hebben van voorwerpen, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
parketnummer 09/827084-17:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
3. 1.00 STK Stroomstootwapen
gelast de teruggave aan verdachte de op de beslaglijst onder 1, 2, 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Personenauto [kenteken 1]
FORD FOCU 1.4
2. 1 STK Personenauto [kenteken 2]
AUDI A6 2004 Kl:Grijs
4. 1.00 STK
AUDIOVISUEEL
5. 1.00 STK Apparaat
AUDIOVISUEEL Artis
2x bas-speakers, 2 x middentoonspeakers 1x monitor
6. 1.00 STK Apparaat
1 draagtas met snoeren
7. 1.00 STK Apparaat
2x mushroomlamp, 2 x butterflylampen
8. 1.00 STK Apparaat
PIONEER
remix station
9. 1.00 STK Apparaat
AUDIOVISUEEL pioneer
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek [dossier 3] met proces-verbaalnummer 2016046793, van de districtrecherche Westland - Delft, met bijlagen. De zaaksdossiers zijn per zaakdossier doorgenummerd.
2.ZD Vlaarhoek, p. 795.
3.ZD Vlaarhoek, p. 801.
4.ZD Vlaarhoek, p. 810.
5.ZD Vlaarhoek, p. 1039.
6.ZD Vlaarhoek, p. 1053.
7.ZD Vlaarhoek, p. 1083.
8.ZD Vlaarhoek, p. 1114.
9.ZD Vlaarhoek, p. 811.
10.ZD Vlaarhoek, p. 817.
11.ZD Vlaarhoek, p. 822.
12.ZD Vlaarhoek, p. 1045.
13.ZD Vlaarhoek, p. 1171.
14.ZD Vlaarhoek, p. 1188.
15.ZD Vlaarhoek, p. 1192.
16.ZD Vlaarhoek, p. 1204.
17.ZD Vlaarhoek, p. 1222.
18.ZD [adres 4] , p. 1.
19.ZD [adres 4] , p. 7 en 8.
20.ZD [adres 4] , p. 25 en 26.
21.ZD [adres 4] , p. 3.
22.ZD [adres 4] , p. 5.
23.ZD [adres 4] , p. 6.