Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 25 september 2017 ingekomen verzoek van:
[verzoeker]
[belanghebbende]
Procedure
- de brief van 23 oktober 2017 van de zijde van de vader, met als bijlage de (vertaalde) huwelijksakte;
- de brief van 30 oktober 2017 van de zijde van de vader, met als bijlage de beëdigde vertaling (in het Nederlands) van de echtscheidingsbeschikking;
- de brief van 1 november 2017 van de zijde van de moeder, met als bijlagen producties 1 tot en met 16;
- de brief van 2 november 2017 van de zijde van de moeder, met als bijlagen producties 18 en 19;
- de brief van 2 november 2017 van de zijde van de moeder, met één bijlage;
- de brief van 3 november 2017 van de zijde van de moeder, met als bijlage de pleitnotitie;
- de brief van 3 november 2017 van de zijde van de vader, met producties 6 tot en met 10.
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer [naam] tolk in de Arabische taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Verzoek en verweer
Feiten
Beoordeling
De moeder is in Nederland geboren en heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft tot haar tiende levensjaar met haar moeder (oma moederszijde) in Nederland gewoond, totdat zij in 2007 naar Marokko ging voor het volgen van onderwijs. Oma moederszijde bezocht haar dochter regelmatig in Marokko en omgekeerd ging de moeder in haar vrije tijd regelmatig op familiebezoek naar Nederland. Naar de rechtbank begrijpt, verbleef de moeder gedurende de laatste jaren van haar opleiding met een tante in een woning van oma moederszijde (althans van familie van de oma moederszijde) in [woonplaats vader] in welke woning zij ook de vader heeft ontmoet en van waaruit zij is getrouwd. In de basisregistratie personen (BRP) is vermeld dat de moeder van 16 augustus 2007 tot 26 juni 2009 en van 21 september 2009 tot 4 juli 2014 adres had in Marokko. Van 4 juli 2014 tot 7 juli 2015 stond zij ingeschreven in [woonplaats moeder] , aanvankelijk op het adres [1. adres] – naar zij ter zitting heeft verklaard het huis van haar oom – en daarna op de [2. adres] – het huis van haar vader. Vanaf 7 juli 2015 – kort voor het huwelijk op 28 juli 2015 – tot 24 november 2015 stond de moeder vermeld als verblijvende in Marokko in het Register Niet Ingezetenen (RNI). Vanaf 24 november 2015 tot heden staat zij wederom ingeschreven in [woonplaats moeder] op de [2. adres] .
Over het vertrek van de moeder naar Nederland toen zij zwanger was heeft de vader verklaard dat de moeder meer vertrouwen had in de medische begeleiding in Nederland van haar zwangerschap. In het licht van wat zojuist is overwogen acht de rechtbank deze verklaring overtuigender dan de verklaring van de moeder dat zij terugging omdat zij nog steeds in Nederland woonde.
safe returnnaar Marokko, nu geen van partijen beschikt over woonruimte in Marokko. De vader zal adequate voorzieningen dienen te treffen ter bescherming van [minderjarige] in Marokko. De vader heeft geen werk en geen woning en is ook niet in staat om voorzieningen voor [minderjarige] te treffen. Aldus is ook sprake van strijd met artikel 20 van het Verdrag en dient het verzoek tot teruggeleiding te worden afgewezen, zo stelt de moeder. Dit alles wordt door de vader betwist.
safe returnvoor [minderjarige] mogelijk te maken. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat aan de moeder in het kader van de echtscheidingsprocedure diverse door de vader te betalen bedragen zijn toegekend waarmee zij in staat kan worden geacht in Marokko in de kosten van haar (en [minderjarige] ) levensonderhoud te voorzien. Ter zitting is bovendien gebleken dat het eerdergenoemde huis van de familie van de moeder in [woonplaats vader] op dit moment niet bewoond wordt. In dit huis heeft de moeder eerder aan het einde van de relatie samen met vader en [minderjarige] verbleven en niet is gebleken dat de moeder hiervan geen gebruik zou kunnen maken. Gelet op dit alles treft het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond geen doel.
uiterlijk 5 december 2017, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen de onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Beslissing
uiterlijk op 5 december 2017, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar [woonplaats vader] , Marokko, en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar [woonplaats vader] , Marokko, dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven
uiterlijk op 5 december 2017,opdat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar [woonplaats vader] , Marokko;