Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
320 uur ad € 110,-= € 35.200,-
Korting van 4 dagen: 32 uur ad € 110,-= € 3.520,-
Offertebedrag aldus 35.200 - 3.520 = € 31.680,- excl. BTW.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam eiser], en de gemeente Den Haag. Het geschil betreft een geldvordering van [eiser] na de beëindiging van een overeenkomst van opdracht door de gemeente. De gemeente had [eiser] opdracht gegeven voor het verrichten van werkzaamheden ter ondersteuning van een project, maar beëindigde deze opdracht per e-mail op 8 mei 2017. [eiser] vorderde een bedrag van € 25.155,90, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde dat de gemeente geen legitieme reden had om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente op grond van artikel 7:408 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd was om de overeenkomst op te zeggen. De rechtbank benadrukte dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar was, omdat de betaling afhankelijk was van de daadwerkelijk gewerkte uren en de gemeente de factuur voor de gewerkte uren in april al had voldaan. Bovendien had [eiser] geen deugdelijk gespecificeerde factuur overgelegd voor de gewerkte uren in mei, en de gemeente betwistte dat er voor 29 uur werk was verricht in die maand.
De rechtbank concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden voorzien dat een bodemrechter de vordering van [eiser] zou toewijzen. Daarom werd de vordering afgewezen en werd [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gemeente waren begroot op € 2.740,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.