ECLI:NL:RBDHA:2017:16368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
C/09/528513/ KG RK 17/410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een kort geding tegen de Staat der Nederlanden met betrekking tot uitlevering aan Moldavië

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. Reijntjes-Wendenburg, had de wraking ingediend tegen mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, de rechter die betrokken was bij een kort gedingprocedure tegen de Staat der Nederlanden. Verzoeker vorderde primair een verbod op zijn uitlevering aan Moldavië, en subsidiair om garanties te verkrijgen dat hij niet aan onmenselijke behandeling of foltering zou worden onderworpen na uitlevering. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat zij had besloten de mondelinge behandeling van het kort geding aan te houden zonder hem de kans te geven te reageren op de argumenten van de advocaat van de Staat. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissing van de rechter op het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

Beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/9
zaak-/rekestnummer: C/09/528513/ KG RK 17/410
zaak- en rolnummer: C/09/526413/ KA ZA 17/157
datum beschikking: 3 april 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
strekkende tot wraking van:
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
de Staat der Nederlanden,
gemachtigde: mr. A.Th.M. ten Broeke

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
De procedure betreft een kort-gedingprocedure tegen de Staat der Nederlanden. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 11 januari 2017 het voornemen kenbaar gemaakt om verzoeker aan Moldavië uit te leveren. Verzoeker heeft in kort geding geëist om primair de Staat te verbieden hem aan Moldavië uit te leveren en subsidiair om voldoende concrete garanties van Moldavië te bedingen, omdat verzoeker vreest na uitlevering aan onmenselijke en vernederende behandeling respectievelijk foltering te zullen worden onderworpen en omdat voor hem in Moldavië geen rechtsmiddel openstaat om daartegen op te komen. Aldus bestaat het risico dat hij geen eerlijk proces tegemoet zal zien, een en ander in strijd met de artikelen 3, 6 en 13 EVRM.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 maart 2017, de schriftelijke reactie van de rechter van 13 maart 2017 en de brief van 15 maart 2017 van mr. Ten Broeke dat hij afziet van het bijwonen van de wrakingszitting van 20 maart 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 20 maart 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Hierbij is verschenen mr. C. Reijntjes-Wendenburg.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende doen stellen.
De mondelinge behandeling van het kort geding was bepaald op 15 maart 2017. Bij brief van 3 maart 2017 heeft de advocaat van de Staat gemotiveerd om aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd. Bij faxbericht van 6 maart 2017 heeft de advocaat van verzoeker gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de verzochte aanhouding. Op 7 maart 2017 heeft de advocaat van de Staat gereageerd op het bezwaar van de advocaat van verzoeker en zijn verzoek om aanhouding gehandhaafd. Hierop heeft mr. Groeneveld-Stubbe besloten dat de mondelinge behandeling op 15 maart 2017 geen doorgang zal vinden. Verzoeker stelt dat de rechter met deze beslissing het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden nu de advocaat van verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de brief van de advocaat van de Staat van 7 maart 2017.
Verzoeker stelt dat de voorzieningenrechter kennelijk haar oordeel al klaar had ongeacht welke argumenten verzoeker nog zou aandragen. Verzoeker stelt dat door zo te handelen de voorzieningenrechter blijk heeft gegeven, of in elk geval de ernstige schijn heeft gewekt, van vooringenomenheid.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft zich tegen het wrakingsverzoek verzet. Zij heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er naar haar oordeel grond was voor aanhouding en dat zij daar vervolgens toe heeft besloten. Naar het oordeel van de rechter is het beginsel van hoor en wederhoor niet geschaad. Voorts stelt de rechter dat haar niet duidelijk is hoe verzoeker is geschaad in zijn belangen, nu de Staat heeft aangegeven niet tot uitlevering van verzoeker over te zullen gaan totdat uitspraak in het kort geding is gedaan. De rechter wijst er bovendien op dat het nog de vraag is of het kort geding inhoudelijk door haar zal worden behandeld, nu het goed mogelijk is dat het kort geding op een zitting van een collega-rechter zal worden gepland.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing op een aanhoudingsverzoek moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
5.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. C. Reijntjes-Wendenburg;
• de belanghebbende, de Staat der Nederlanden, t.a.v. gemachtigde mr.
A.Th.M. ten Broeke
• de rechter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, O. van der Burg en S.J. Hoekstra-van Vliet, rechters, in tegenwoordigheid van P. Hillebrand als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.