ECLI:NL:RBDHA:2017:16367
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot wraking van de wrakingskamer in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die in een belastingzaak betrokken was, had de wrakingskamer gewraakt omdat hij meende dat hem processtukken waren onthouden, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. De hoofdzaak betrof een bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, dat door de Belastingdienst ongegrond was verklaard. Verzoeker had beroep ingesteld tegen dit besluit en op 2 maart 2017 vond de zitting plaats, waar de bestuursrechter mr. T.A. de Hek aanwezig was. Na de zitting heeft verzoeker op 6 maart 2017 de bestuursrechter gewraakt, en op 20 maart 2017 werd het wrakingsverzoek behandeld door de (eerste) wrakingskamer.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 3 april 2017, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij geen verweerschrift van de bestuursrechter had ontvangen. De gewraakte leden van de (eerste) wrakingskamer hebben echter betoogd dat er geen sprake was van het onthouden van processtukken en dat het verzoek tot wraking feitelijke grondslag mist. De (tweede) wrakingskamer heeft vastgesteld dat de bestuursrechter geen schriftelijke reactie had kunnen geven vanwege persoonlijke omstandigheden, maar dat dit niet betekende dat verzoeker informatie was onthouden.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen grond was voor de conclusie dat de gewraakte leden de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de behandeling van het verzoek tot wraking van de bestuursrechter wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 april 2017.