ECLI:NL:RBDHA:2017:16364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
C/09/526435/ KG RK 17-200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter wegens vermeende partijdigheid

Op 23 februari 2017 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kantonrechter mr. E.J. van der Molen. De verzoeker had de wraking ingediend omdat hij meende dat de gewraakte rechter geen serieuze rechter was en zich meer zou concentreren op nevenfuncties dan op het rechtspreken. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de schijn van partijdigheid zouden kunnen onderbouwen.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld op 20 februari 2017, maar verzoeker, de gewraakte rechter en de belanghebbende zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de beschuldigingen van de verzoeker niet op feiten zijn gebaseerd en dat zijn nevenfuncties geen invloed hebben op zijn onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Na beoordeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen is openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/4
zaaknummer: 526435 / KG RK 17-200
rolnummer: 5559593 CV EXPL 16/6709
datum beschikking: 23 februari 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker
strekkende tot wraking van:
mr. E.J. van der Molen,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is:
[belanghebbende] ,
advocaat: mr. J.W. Bruidegom

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft in de bodemzaak van de belanghebbende een bedrag gevorderd van € 7.221,27 in verband met - kort samengevat weergegeven - onjuist en onprofessioneel handelen naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht tegen mr. [naam] , advocaat. De kantonrechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen. Vervolgens heeft verzoeker de kantonrechter schriftelijk gewraakt.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het wrakingsverzoek, de schriftelijke reactie van de rechter, de aanvulling op het wrakingsverzoek van 14 februari 2017 en de reactie van de belanghebbende.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 20 februari 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, de gewraakte rechter en de belanghebbende zijn, met bericht, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De gewraakte rechter is volgens verzoeker geen serieuze rechter. Hij concentreert zich op nevenfuncties en doet het rechtspreken ‘erbij’. Deze omstandigheden zijn volgens verzoeker nog erger dan vermeende partijdigheid.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in het wrakingsverzoek. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover verzoeker beoogt te betogen dat hij de schijn van partijdigheid heeft gewekt door de zaak aan te houden voor repliek en geen comparitie na antwoord te gelasten, dit een processuele beslissing is geweest die niet tot wraking kan leiden. Voor zover verzoeker beoogt te betogen dat zijn nevenfuncties de schijn van partijdigheid wekken, nu hij hiervoor bezoldigd wordt, heeft de kantonrechter gesteld dat hij voor zijn nevenfuncties geen bezoldiging ontvangt.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de inhoud van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer ziet hierin geen feiten of omstandigheden die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, dan wel dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende, p/a mr. J.W. Bruidegom;
• de kantonrechter mr. E.J. van der Molen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. F.J. Verbeek en mr. R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.