ECLI:NL:RBDHA:2017:16363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
C/09/527099/ KG RK 17-282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, verzocht om de rechter mr. E.S.G. Jongeneel te wraken. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de beslissing van de rechter om de voormalige advocaat van verzoeker niet als getuige op te roepen. Verzoeker stelde dat deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte. Tijdens de zitting op 13 februari 2017 had verzoeker de rechter gevraagd om de zaak aan te houden om zijn voormalige advocaat als getuige te horen, maar de rechter besloot de zitting niet te schorsen en gaf aan dat zij de behandeling zonodig zou heropenen voor nadere informatie.

De wrakingskamer heeft het proces-verbaal van de zitting en het wrakingsverzoek bestudeerd. De kamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de voormalige advocaat niet op te roepen een processuele beslissing was, die niet in het kader van een wrakingsverzoek kan worden getoetst. Bovendien was er geen sprake van een gebrek aan onpartijdigheid, aangezien de rechter geen definitieve uitspraken had gedaan die de schijn van partijdigheid zouden wekken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/6
zaak-/rekestnummer: 527099/ KG RK 17-282
zaaknummer bodemzaak: SGR AWB 16/6073 en 16/9228
datum beschikking: 23 februari 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. E.S.G. Jongeneel,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is:
de Raad voor Rechtsbijstand,
gemachtigde: M. de Pagter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij besluit van 7 januari 2016, gehandhaafd in het besluit van 14 juni 2016, heeft de belanghebbende de verleende toevoeging ingetrokken. Voorts heeft de belanghebbende bij besluit van 12 juli 2016, gehandhaafd in het besluit van 8 november 2016, de aan de voormalige advocaat van verzoeker toegekende vergoeding van € 1.239,43 bij verzoeker teruggevorderd. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld.
1.2.
De hoofdzaak is op 13 februari 2017 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft ter zitting de rechter verzocht de zaak aan te houden teneinde zijn voormalige advocaat als getuige op te roepen. De rechter heeft de behandeling ter zitting niet geschorst en heeft aangegeven dat zij de behandeling zonodig zal heropenen om nadere informatie in te winnen. Voorts heeft zij enkele opmerkingen gemaakt naar aanleiding van vragen van verzoeker om uitspraken te doen over de inhoud van het geschil. Vervolgens heeft verzoeker de rechter mondeling gewraakt. Daarbij heeft hij een vooraf opgesteld, en met pen ter zitting aangevuld, wrakingsverzoek overgelegd.
1.3.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting inclusief het aangehechte wrakingsverzoek, het op 14 februari 2017 overgelegde wrakingsverzoek waarbij het handgeschreven deel is uitgetypt, de schriftelijke reactie van de rechter en de brief van verzoeker van 16 februari 2017 met diens reactie op het proces-verbaal van de zitting.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 20 februari 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. De rechter en de belanghebbende zijn, met bericht, niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft de zaak niet willen aanhouden om de voormalige advocaat van verzoeker als getuige op te roepen, terwijl de verklaring van die advocaat noodzakelijk is voor de beoordeling van het geschil. Hieruit blijkt de schijn van vooringenomenheid. Voorts heeft de rechter volgens verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt door ter zitting te verklaren dat zij geen fout in de verklaring van de advocaat constateert en dat de belanghebbende niet te kort schoot in de informatievoorziening.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De gewraakte rechter berust niet in het wrakingsverzoek en heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker aan het eind van de zitting een uitspraak verlangde over enkele stellingen, maar dat zij die niet heeft gegeven omdat zij nog niet aan een oordeel toe was en de dossiers nader wilde bestuderen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissing van de rechtbank om de voormalige advocaat vooralsnog niet als getuige op te roepen is een beslissing van processuele aard, waarvan de juistheid niet in het kader van een wrakingsverzoek kan worden getoetst. Die beslissing is ook niet zodanig onbegrijpelijk, dat daardoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
5.4.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat de rechter ter zitting heeft verklaard geen fout te constateren in de verklaring van de advocaat en dat zij heeft verklaard dat de belanghebbende niet tekort is geschoten in de informatievoorziening, vindt geen grondslag in het proces-verbaal. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal, zodat daarvan wordt uitgegaan.
In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen dat de rechter heeft meegedeeld dat zij zich niet kan uitlaten over de vraag of de voormalige advocaat van verzoeker bewust een onjuist bericht aan de belanghebbende heeft gedaan dat in strijd met zijn eigen verklaring is, maar dat zij zich na de zitting hierover gaat beraden. Op een vraag van verzoeker of de rechter heeft geconstateerd dat verweerder de rechterlijke onpartijdigheid met zijn handelwijze heeft willen schaden, heeft de rechter geantwoord dat zij dit niet heeft geconstateerd. Aldus heeft de rechter desgevraagd enkele opmerkingen gemaakt, maar heeft zij geen definitieve uitspraken gedaan en heeft zij juist te kennen gegeven de tijd te nemen om over de zaak na te denken. Deze gang van zaken geeft geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt en hiermee is evenmin de schijn van partijdigheid gewekt.
5.5.
Het voorgaande leidt er toe dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek zal afwijzen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende p/a M. de Pagter;
• de rechter mr. E.S.G. Jongeneel.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. F.J. Verbeek en mr. R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.