ECLI:NL:RBDHA:2017:16360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
09/827024-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op hoogbejaarde vrouw met DNA-bewijs

Op 29 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op een hoogbejaarde vrouw. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 december 2016 in Delft, waar de aangeefster, een 86-jarige vrouw, tijdens haar slaap werd overvallen door de verdachte. De verdachte heeft een kussen op haar gezicht gedrukt, wat leidde tot benauwdheid en verwondingen. Het DNA van de verdachte werd aangetroffen op het kussen, wat cruciaal bewijs vormde in deze zaak. De rechtbank heeft het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) als doorslaggevend beschouwd, waarbij de kans dat een willekeurig gekozen man een match had met het DNA-profiel van de verdachte kleiner was dan één op één miljard.

Tijdens de rechtszittingen heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het DNA-bewijs onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de aangifte van de aangeefster als betrouwbaar aangemerkt en de DNA-sporen als dadersporen geclassificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de aangeefster zou overlijden door zijn handelen, en heeft opzet in voorwaardelijke zin bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van het delict schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op € 5000,00. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827024-17
Datum uitspraak: 29 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in detentiecentrum ‘ [detentiecentrum] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 april 2017, 13 juli 2017 en 10 oktober 2017 (telkens pro forma) en van 18 december 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Geloven en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Vié, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Delft ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg, terwijl zij in bed lag, meermalen, althans eenmaal, een
kussen in het gezicht heeft geduwd, terwijl hij - verdachte - daarbij een
schroevendraaier, althans een scherp en puntig voorwerp, heeft vastgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Delft
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
terwijl zij in bed lag, meermalen, althans eenmaal, een kussen in het gezicht
heeft geduwd, terwijl hij - verdachte - daarbij een schroevendraaier, althans
een scherp en puntig voorwerp, heeft vastgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 december 2016 te Delft
[slachtoffer] heeft mishandeld door terwijl zij in bed lag, meermalen, althans
eenmaal, een kussen in het gezicht te duwen, terwijl hij - verdachte -
daarbij een schroevendraaier, althans een scherp en puntig voorwerp, vasthield.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De aangifte
Op 3 december 2016 lag [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) te slapen in haar woning aan de Houtduifstraat 6 te Delft. Ze werd wakker doordat een persoon een kussen onder haar hoofd vandaan trok en het kussen vervolgens op haar gezicht drukte. Ze kreeg het hierdoor benauwd en het lukte haar het kussen weg te trekken. Vervolgens werd het kussen opnieuw tegen haar gezicht gedrukt. De aangeefster trok weer aan het kussen en riep hard om hulp. De persoon stopte en heeft de woning verlaten. De aangeefster is naar de tuin gelopen en heeft om hulp geschreeuwd. [2]
Het sporenonderzoek
Het hoofdkussen met kussensloop uit de slaapkamer van de aangeefster is veiliggesteld en gewaarmerkt ( [waarmerk] ). Het kussen is vervolgens naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) verstuurd voor DNA-onderzoek. [3]
Het deskundigenonderzoek naar biologische sporen en DNA
Van het kussen zijn door het NFI (in totaal) 10 bemonsteringen afgenomen (#01 t/m #06 betreft biologische contactsporen; #7 t/m #10 betreft bloed). Deze bemonsteringen zijn onderworpen aan standaard (autosomaal) DNA-onderzoek.
Voor bemonstering #01 en #02 geldt dat het DNA-onderzoek is herhaald, om de reproduceerbaarheid van de DNA-nevenkenmerken in de verkregen DNA-mengprofielen te onderzoeken.
De afgeleide combinatie van DNA-kenmerken van het celmateriaal/bloed in de bemonstering [bemonstering] is opgenomen in de DNA-databank en werd vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte.
Uit de bemonsteringen #04 en #05 zijn DNA-mengprofielen verkregen van minimaal één vrouw (de aangeefster) en één man. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met de combinatie van kenmerken (van de man). Van deze twee sporen is de bewijskracht - de zeldzaamheid - berekend. De uitkomst daarvan is dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van DNA-kenmerken kleiner is dan één op één miljard. De DNA-nevenkenmerken verkregen uit bemonsteringen #02 en #03 matchen tevens met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij geen bewijskracht is berekend. [4]
Het NFI heeft voorts - aanvullend - Y-chromosaal DNA-onderzoek verricht. Uit de bemonsteringen #01, #02, #04, #05, #06 en #10 is een Y-chromosaal DNA-profiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. In de bemonsteringen #03 en #06 is een DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig is van minimaal twee mannen waarvan de verdachte één kan zijn [5] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair, impliciet primair, te weten poging moord, ten laste is gelegd. Volgens de officier van justitie is er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs - in de vorm van de aangifte en het aantreffen van het DNA van de verdachte op het kussen - om te kunnen bewijzen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag (hetgeen hem primair, impliciet subsidiair ten laste is gelegd).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, zoals vervat in de overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de rechtbank de verdachte dient vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu het aantreffen van DNA van de verdachte op het kussen onvoldoende overtuigend bewijs oplevert om tot een veroordeling te komen. Nadat de DNA-match was gevonden en de verdachte was aangehouden heeft de politie onvoldoende onderzoek verricht naar mogelijk ontlastende omstandigheden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het de verdachte is geweest die de aangeefster op 3 december 2016 in haar slaapkamer het kussen op het hoofd heeft gedrukt.
De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar en neemt voor deze beoordeling daarnaast het door de politie verrichte sporenonderzoek en de resultaten van het deskundigenonderzoek van het NFI, tot uitgangspunt. De politie heeft, ófwel op aanwijzing van de officier van justitie ófwel naar aanleiding van een suggestie van de verdediging, nader onderzoek gedaan. Zo heeft onderzoek plaatsgevonden naar het aangetroffen tape in de woning, de moddervegen, naar een mogelijke DNA-match met personen die in het verleden een vergelijkbare modus operandi hebben gehanteerd en naar de mobiele telefoongegevens van de verdachte. Ook zijn er diverse getuigen gehoord, zowel door de politie als door de rechter-commissaris. Dit heeft niet tot enig resultaat, belastend of ontlastend geleid. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in haar stelling dat de politie, ná het bekend worden van de resultaten van het DNA-onderzoek, geen - of onvoldoende - onderzoek heeft verricht.
Op het kussen, dat gelet op de verklaring van de aangeefster direct verband houdt met het delict, zijn op meerdere plaatsen DNA-sporen aangetroffen.
Het DNA-profiel van de verdachte matcht met meerdere, op verschillende plaatsen op het kussen aangetroffen, sporen. Ten aanzien van de match met de bemonsteringen #04 en #05 geldt dat het bij deze bemonsteringen gaat om een DNA-profiel dat maximaal zeldzaam is, namelijk de kans dat een willekeurig ander persoon datzelfde profiel heeft is kleiner dan één op één miljard. Gelet op het voorgaande kan het, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders dan dat de verdachte de donor van deze sporen is.
De hoeveelheid sporen in combinatie met de plaats van aantreffen (op verschillende plaatsen op het kussen, onder meer op de randen van het kussen) passen bij hetgeen door de aangeefster over het delict is verklaard. De sporen passen in het delictscenario en de rechtbank merkt deze sporen als dadersporen aan.
Verdachte heeft het feit ontkend en heeft voor het aantreffen van de verschillende
DNA-sporen op het kussen (die matchen met zijn DNA-profiel) geen verklaring willen of kunnen geven. Een (concreet en toetsbaar) alternatief scenario is door de verdediging niet naar voren gebracht.
Nu ook overigens noch uit het dossier, noch uit het verhandelde terechtzitting iets is gebleken dat in een andere richting wijst komt de rechtbank tot de slotsom dat het, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, niet anders kan dan het verdachte is die op 3 december 2016 de woning van aangeefster is binnengegaan en aangeefster een kussen op het hoofd heeft gedrukt.
Voorbedachte raad?
Nu het voor de rechtbank vaststaat dat de verdachte het kussen op het hoofd van de aangeefster heeft gedrukt moet vervolgens de vraag worden beantwoord hoe dit handelen dient te worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad (en daarmee de poging moord) moet komen vast te staan dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om de aangeefster te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een dergelijk moment van kalm beraad. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair impliciet primair ten laste gelegde poging moord.
Poging doodslag?
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe is redengevend dat de handelwijze van de verdachte, namelijk het (meermalen) drukken van een kussen op het gezicht van een hoogbejaarde vrouw, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich brengt dat de aangeefster als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De verdachte moet zich van die kans dan ook bewust zijn geweest en heeft die kans willens en wetens aanvaard. De rechtbank acht dan ook opzet in voorwaardelijke zin bewezen.
Partiële vrijspraak vasthouden puntig voorwerp
Uit de bewijsmiddelen valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de verdachte een puntig voorwerp heeft vastgehouden terwijl hij de aangeefster smoorde met het kussen. Bij de aangeefster zijn weliswaar verwondingen aan haar gezicht en hand geconstateerd, maar bij gebreke aan nadere bewijsmiddelen omtrent het ontstaan van deze verwondingen, kan niet worden uitgesloten dat deze verwondingen op andere wijze zijn veroorzaakt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 03 december 2016 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, terwijl zij in bed lag, meermalen een kussen in het gezicht heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden wordt opgelegd met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – reclasseringstoezicht, een meldplicht, een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit de gevorderde gevangenisstraf flink in duur te matigen gelet op de strafmaat gehanteerd in soortgelijke zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door de aangeefster een kussen op het hoofd te drukken. Het gaat hier om een zeer ernstig feit. De aangeefster, een broze dame van destijds zesentachtig jaar, werd in haar woning tijdens haar slaap overvallen door de verdachte die haar, om onduidelijk gebleven redenen, probeerde van het leven te beroven. Zij heeft moeten vechten voor haar leven en is, nadat de verdachte de woning verliet, in verwarde toestand naar de tuin gelopen alwaar zij door een gealarmeerde buurvrouw in haar nachtkleding werd aangetroffen. De aangeefster was bebloed, had verwondingen aan haar hand en gezicht en had striemen in haar nek. Deze ervaring is zeer ingrijpend en beangstigend geweest en de verdachte heeft hiermee een grove inbreuk op de persoonlijke integriteit van de aangeefster gemaakt. Blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is zij door het voorval zeer angstig geworden. Ook in haar woning heeft zij last van angstgevoelens, terwijl dat de plek is waar zij zich juist veilig zou moeten kunnen voelen. Dat de verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in het motief voor zijn handelen is voor de aangeefster tevens moeilijk te aanvaarden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 januari 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een geweldsdelict veroordeeld is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 29 juni 2017. Uit het advies volgt – samengevat – dat de verdachte in het verleden is veroordeeld vanwege vermogensdelicten en daarnaast heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs. In het verleden heeft de verdachte in Irak traumatische ervaringen doorgemaakt. Hij is samen met zijn broer naar Nederland gekomen om zich te herenigen met zijn vader. Door de voortdurende onzekerheid omtrent zijn verblijfsstatus heeft de verdachte geen recht op financiële ondersteuning om verder onderwijs te volgen en acht de verdachte zijn kansen op een goede baan verkeken. De verdachte bevindt zich hierdoor in een moeilijke en onzekere situatie. De verdachte werkte voor zijn hechtenis zwart als bezorger van maaltijden. Er zijn aanwijzingen van een negatief sociaal netwerk. De vader en broer van de verdachte worden als beschermend netwerk gezien. Het recidiverisico op vermogenscriminaliteit wordt als hoog ingeschat. Ten aanzien van het risico voor het plegen van geweldsdelicten kan geen adequate inschatting gemaakt worden. Hoewel de verdachte geen hulpvraag heeft en in het verleden afwijzend stond ten opzichte van een behandeling binnen de GGZ – en er dus ook wordt getwijfeld aan de haalbaarheid van een behandelverplichting – acht de reclassering naast de voorwaarden van reclasseringstoezicht, meldplicht, contactverbod en locatieverbod, een verplichting om een intakegesprek te voeren bij De Waag, geboden.
De ernst van het bewezenverklaarde feit, mede in het licht van voornoemde geschetste omstandigheden bezien, rechtvaardigt de oplegging van een forse gevangenisstraf. In afwijking van hetgeen door de officier is geëist ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een groter gedeelte van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen. Dit heeft tot doel de verdachte te doordringen van de noodzaak zich niet opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het ontbreekt hem immers aan dagbesteding en er is nog geen duidelijkheid over zijn verblijfsstatus hetgeen onzekerheid met zich brengt, ziet de rechtbank aanleiding een langere proeftijd - namelijk een proeftijd van drie jaren - op te leggen. Om de verdachte te helpen met het opbouwen van zijn leven na detentie en te voorkomen dat het slachtoffer geconfronteerd wordt met de verdachte, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – reclasseringstoezicht, meldplicht, locatieverbod en contactverbod verbinden. Nu de verdachte ook ter terechtzitting geen blijk heeft gegeven een concrete behoefte te hebben aan een behandeling voor zijn problemen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding te bepalen dat de verdachte zich door De Waag, of een soortgelijke instelling, laat behandelen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.620,38. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit de posten betrekking hebbende op het eigen risico en de begrote kosten voor de aanschaf van een alarmsysteem af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen tot het bedrag dat al door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is uitgekeerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen nu aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
De volgende posten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en komen naar het oordeel van de rechtbank voor toekenning in aanmerking:
  • de kosten ter vervanging van diverse sloten; in totaal een bedrag ad € 1167,35;
  • de schoonmaakkosten van de vloerbedekking ad € 22,40.
Ten aanzien van de post eigen risico acht de rechtbank deze post met de aanvullende nota door de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting overgelegd, voldoende onderbouwd en komt de post voor toekenning in aanmerking:
- kosten eigen risico in verband met ambulancevervoer ad € 290,37.
De posten van de kosten noodoproeptelefoon en extra handsets draadloze toestellen en de begrote kosten voor een alarmsysteem met camerabewaking zal de rechtbank afwijzen aangezien deze kosten zijn aan te merken als algemene preventiekosten en deze kosten als zodanig niet op de voet van artikel 6:96 BW als een rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige daad aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Immateriële schade
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5000,00.
Toe te wijzen bedrag
Uit bovenstaande volgt dat de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 6.480,12 zal toewijzen. De rechtbank zal de vordering benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 december 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De schadevergoedingsmaatregel

In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle inbeslaggenomen goederen dienen te worden geretourneerd aan de verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de goederen worden geretourneerd aan de verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte gelasten, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder primair, impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 10 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het gebied tussen de [adressen locatieverbod] te Delft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 6.480,12, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
3 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 6.480,12 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 67 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag;
gelast de teruggave aan de verdachte van alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2017.
Bijlage:
Beslaglijst

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2016335683, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 189).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 76
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 101
4.Een geschrift, te weten een NFI-rapportage d.d. 20 januari 2017 met bijlage, blz. 120-125
5.Een geschrift, te weten een NFI-rapportage d.d. 20 april 2017