ECLI:NL:RBDHA:2017:16358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/530690/ KG RK 17/637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure betreffende achterstallige betalingen

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door dr. D.B. Pathak, een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. M.T. Nijhuis van de Rechtbank Den Haag. Het wrakingsverzoek is ingediend op 12 april 2017, bijna drie weken na de zitting van 24 maart 2017, waar verzoekster zich onterecht behandeld voelde door de kantonrechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig heeft gereageerd op de vermeende partijdigheid van de kantonrechter, aangezien zij geen wrakingsverzoek heeft ingediend tijdens de zitting zelf. De wrakingskamer oordeelt dat er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot een vertraagde indiening van een wrakingsverzoek, maar verzoekster heeft deze niet aangetoond. De wrakingskamer concludeert dat het verzoek te laat is ingediend en verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/19
zaak-/rekestnummer: C/09/530690/ KG RK 17/637
rolnummer hoofdzaak: 5542253/16-32400
datum beschikking: 8 mei 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: dr. D.B. Pathak
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. M.T. Nijhuis,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter
Belanghebbende is:
[vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. E. van Riet,
hierna te noemen: de belanghebbende,

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
In de hoofdzaak heeft de belanghebbende verzoekster gedagvaard ter zake van achterstallige betalingen van de maandelijks veschuldigde bijdragen. De eis is voorafgaand aan de zitting meermalen vermeerderd. Verzoekster betwist (een aantal van) deze achterstallige betalingen en stelt dat de belanghebbende ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de door haar (meermalen) afgegeven incassomachtiging. De door de belanghebbende gestelde storneringen worden eveneens door verzoekster betwist. Tot slot verzet verzoekster zich tegen de eisvermeerderingen.
1.2.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 maart 2017. Hierbij zijn partijen verschenen en hebben zij het woord gevoerd. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich onder de stukken bevindt. Vervolgens heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rol van donderdag 13 april 2017 te 11:00 uur voor akte na comparitie van partijen aan de zijde van de belanghebbende. De kantonrechter heeft daarbij meegedeeld dat die akte dient te worden beperkt tot hetgeen ter comparitie van partijen is besproken en niet alsnog een toelichting mag bevatten met betrekking tot de eisvermeerdering en dat ervan uitgegaan wordt dat productie 7 de toelichting op die eisvermeerdering is. Indien de belanghebbende van deze geboden gelegenheid gebruik zal maken, zal de zaak worden verwezen naar de rol van 11 mei 2017 te 11:00 uur om verzoekster in de gelegenheid te stellen een antwoordakte te nemen. Die antwoordakte dient zich te beperken tot de akte na comparitie van partijen van de belanghebbende en mag geen nadere producties bevatten.
1.3.
Bij brief van 12 april 2017 heeft de gemachtigde namens verzoekster verzocht de kantonrechter te wraken.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 24 april 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, haar gemachtigde en de kantonrechter zijn na kennisgeving niet verschenen. De belanghebbende is evenmin verschenen. De gewraakte kantonrechter heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat zij ter zitting van 24 maart 2017 verschillende partijdigheden en onrechtmatigheden van de zijde van de kantonrechter heeft ervaren. De kantonrechter heeft hier naderhand desgevraagd geen opheldering over gegeven. Aangezien de belangen van verzoekster naar haar mening door deze systematische onrechtmatigheden zullen worden geschaad en omdat de kantonrechter dat niets kan schelen, meent zij de kantonrechter te moeten wraken.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij stelt zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan, nu de aangevoerde gronden hoofdzakelijk zien op zaken die verzoekster heeft ervaren op de zitting van 24 maart 2017. Voor zover verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking, dient het verzoek ongegrond verklaard te worden. De argumenten van verzoekster hebben in hoofdzaak betrekking op de inhoudelijke aspecten van de zaak die ter zitting aan de orde zijn gekomen. Dergelijke inhoudelijke en/of ordebeslissingen kunnen geen grond voor wraking opleveren, aldus de kantonrechter. Tot slot meent zij dat zij zich in deze zaak neutraal heeft opgesteld en veel oog heeft gehad voor het beginsel van hoor en wederhoor. Zij herkent zich dan ook niet in de door verzoekster gestelde partijdigheden en onrechtmatigheden en verwijst daartoe naar het proces-verbaal van de zitting.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra er feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.4.
De feiten waaraan verzoekster de stelling ontleent dat de kantonrechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid – althans de schijn daarvan heeft gewekt – hebben zich met name ter zitting van 24 maart 2017 voorgedaan. Dat betekent dat verzoekster direct daarna, en wel nog ter zitting, tot wraking van de kantonrechter had kunnen overgaan. De gemachtigde heeft echter ter zitting geen wrakingsverzoek gedaan en er ook voor gekozen om ter zitting geen bezwaren tegen de gang van zaken aldaar naar voren te brengen. Pas op 12 april 2017, bijna drie weken na de zitting, is het wrakingsverzoek ingediend.
5.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat er omstandigheden denkbaar zijn die ertoe zouden kunnen nopen dat een wrakingsverzoek niet direct ter zitting wordt ingediend, ook al zijn de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden reeds ter terechtzitting bekend geworden. Nu verzoekster dergelijke omstandigheden niet heeft aangevoerd, moet reeds daarom de conclusie zijn dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en verzoekster in haar verzoek niet kan worden ontvangen. Dat verzoekster bij brief van 27 maart 2017 de kantonrechter om opheldering heeft gevraagd, maakt het voorgaande niet anders.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
 de verzoekster,
 de belanghebbende en
 de kantonrechter
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, G.P. van Ham en A.L. Frenkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.