ECLI:NL:RBDHA:2017:16357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/531611/ KG RK 17-762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in faillissementszaak met beschouwing over rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Bora Bouw Holding B.V. op 2 mei 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. G.H.M. Smelt, rechter in de rechtbank Den Haag, na een eerdere afwijzing van een verzoek om uitstel van een zitting. De rechtbank had op 18 april 2017 het faillissement van verzoeker uitgesproken, waarna verzoeker op 1 mei 2017 in verzet kwam. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 8 mei 2017, waarbij verzoeker en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de curator. De rechter mr. Smelt was afwezig.

Verzoeker stelde dat de rechtbank vooringenomen was en hem niet de kans had gegeven om zijn zaak goed voor te bereiden. Mr. Smelt betwistte deze beschuldigingen en stelde dat zijn beslissing om de zaak niet aan te houden niet voortkwam uit vooringenomenheid, maar uit de noodzaak tot een spoedige behandeling van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren niet onbegrijpelijk was en dat het wrakingsverzoek misbruik van recht was.

De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderliggende verzetprocedure niet in behandeling zou worden genomen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/26
zaak-/rekestnummer: C/09/531611/ KG RK 17-762
zaaksnummer: F.09/17/130
datum beschikking: 9 mei 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bora Bouw Holding B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoeker,
advocaat: mr. dr. D. Coskun L.L.M.;
strekkende tot wraking van:
mr. G.H.M. Smelt,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden zijn:
LOXAM B.V.
WORKX MATERIEELVERHUUR B.V.
advocaat: mr. J.A. Trimbach.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij vonnis van 18 april 2017 is verzoeker bij verstek in staat van faillissement verklaard.
Op 1 mei 2017 is verzoeker in verzet gekomen tegen dit vonnis. Het verzetschrift zou behandeld worden ter zitting van 3 mei 2017. Verzoeker heeft op 1 mei 2017 eerst telefonisch en vervolgens per email om uitstel van deze zitting verzocht. De rechter heeft deze verzoeken afgewezen. Per brief van 2 mei 2017 heeft verzoeker de rechtbank gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 mei 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker vergezeld door zijn echtgenote is ter zitting verschenen. Tevens is verschenen mevrouw [naam], namens de curator in het faillissement. De rechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht. [naam] heeft op het wrakingsverzoek gereageerd.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechtbank is duidelijk vooringenomen en partijdig en heeft haar beslissing al genomen door verzoeker niet in de gelegenheid te stellen de zaak deugdelijk voor te bereiden.

4.Het standpunt van mr. Smelt

De rechter berust niet in de wraking. Uit zijn beslissing om de zaak niet aan te houden kan niet volgen dat hij vooringenomen is of dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die objectief gezien de vrees rechtvaardigen dat aan het uitgangspunt van zijn rechterlijke onpartijdigheid getwijfeld moet worden. Hij heeft daarbij aangegeven dat een spoedige behandeling van het verzet zowel het belang dient van de gefailleerde als van de boedel hetgeen in de rechtspraak tot uiting komt en ook door de wetgever is beoogd.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissing op een verzoek tot het aanhouden van de behandeling van een zaak is een processuele beslissing, waartegen volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet. Dit is slechts anders indien een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid van de rechter jegens de verzoeker. In het onderhavige geval is de beslissing om het verzoek tot aanhouding niet te honoreren niet onbegrijpelijk, gelet op de spoedeisendheid van de door verzoeker gestarte procedure. Dit brengt mee dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
5.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker onderhavig wrakingsverzoek heeft aangewend teneinde alsnog uitstel van de procedure te verkrijgen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft [naam] immers onweersproken gesteld dat het wrakingsverzoek uitsluitend is ingegeven door de wens om uitstel te verkrijgen, nadat eerdere uitstelverzoeken niet zijn toegewezen. Wraking is daartoe echter niet het geëigende middel. Het indienen van een wrakingsverzoek moet onder deze omstandigheden geduid worden als misbruik van recht als bedoeld in artikel 39 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer ziet dan ook aanleiding om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderliggende verzetprocedure niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderliggende verzetprocedure niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. dr. D. Coskun LL.M.;
• de curator in het faillissement [curator];
• de belanghebbende p/a hun advocaat mr. J.A. Trimbach;
• de rechter mr. G.H.M. Smelt.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, H.M.D. de Jong en E.F. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.