ECLI:NL:RBDHA:2017:16344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/09/534237 / KG RK 17/1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in belastingzaak met betrekking tot inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een belastingzaak betrokken was, had de gewraakte rechters, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, mr. H.M.D. de Jong en mr. R. Cats, gewraakt. De aanleiding voor de wraking was de afwijzing van een verzoek om aanhouding van een zitting, die verzoeker niet kon bijwonen vanwege verblijf in het buitenland. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot aanhouding onvoldoende was onderbouwd en dat de gewraakte rechters niet in hun onpartijdigheid waren aangetast. De wrakingskamer benadrukte dat een afwijzing van een verzoek tot uitstel in beginsel geen grond voor wraking vormt, tenzij er sprake is van vooringenomenheid, wat in dit geval niet was aangetoond. De wrakingskamer concludeerde dat het indienen van het wrakingsverzoek misbruik van recht was, en dat een volgend verzoek tot wraking in de onderliggende procedure niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan alle betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/34
zaak-/rekestnummer: C/09/534237 / KG RK 17/1066
kenmerk/zaaksnummer: C/09/533173 / KG RK 17/939
datum beschikking: 2 oktober 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
[verzoeker] ,
postadres: [postadres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
mr. H.M.D. de Jong en
mr. R. Cats,
rechters in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden zijn:
mr. E.E. Schotte,
rechter in de rechtbank Den Haag
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
gemachtigden: mr. C.M. Zijlstra en de heer W.C. van der Wel.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de hoofdzaak heeft de Belastingdienst de bezwaarschriften van verzoeker tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2012, 2013 en 2014 op 29 augustus 2016 afgewezen. Verzoeker heeft op 2 (besluit met betrekking tot 2012) en 9 (besluiten met betrekking tot 2013 en 2014) september 2016 beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Met betrekking tot de behandeling van het beroep van verzoeker is op 10 april 2017 per post aan verzoeker een aankondiging voor de zitting van 8 juni 2017 verzonden. In deze brief is vermeld dat verzoeker binnen een week om wijziging van de zittingsdatum kan verzoeken. Verzoeker heeft op deze brief niet gereageerd, waarna verzoeker bij brief van 9 mei 2017 is uitgenodigd voor de zitting van 8 juni 2017.
Bij brief van 15 mei 2017 heeft de gemachtigde van verzoeker, te weten de familie [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] , namens verzoeker verzocht om een andere zittingsdatum vanwege afwezigheid van verzoeker in het buitenland. Het verzoek om aanhouding is op 19 mei 2017 afgewezen.
Bij brief van 29 mei 2017 heeft [gemachtigde] de behandelend rechter van de zitting van 8 juni 2017, te weten mr. E.E. Schotte, gewraakt, wegens het prematuur afwijzen van het aanhoudingsverzoek.
Bij brief van 31 mei 2017 is verzoeker uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 12 juni 2017 te 10.00 uur.
Op 6 juni 2017 heeft [gemachtigde] verzocht de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden totdat de status van verzoeker, die in het buitenland verblijft, duidelijk is. Het verzoek om aanhouding is door de wrakingskamer op 8 juni 2017 afgewezen.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft [gemachtigde] de leden van de wrakingskamer van 12 juni 2017 gewraakt.
Op 27 juni 2017 is verzoeker uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 september 2017 te 9.30 uur.
Op 18 september 2017 is het verzoek tot wraking van de leden van de (eerste) wrakingskamer ter zitting van de wrakingskamer behandeld.

2.Verzoek om aanhouding

Bij brief van 12 september 2017, op 14 september 2017 binnengekomen bij deze rechtbank, heeft [gemachtigde] aanhouding van de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking van de leden van de (eerste) wrakingskamer op 18 september 2017 verzocht. [gemachtigde] meldt dat in verband met orkaan Irma geen contact meer is geweest met verzoeker. Zij verzoekt de mondelinge behandeling aan te houden tot contact mogelijk is geweest met verzoeker.
De wrakingskamer ziet geen aanleiding om de behandeling van dit wrakingsverzoek aan te houden. Door [gemachtigde] is onvoldoende onderbouwd dat verzoeker vanwege de orkaan Irma niet bij de mondelinge behandeling op 18 september 2017 aanwezig kan zijn. Voorts overweegt de wrakingskamer dat verzoeker reeds op 27 juni 2017, derhalve meer dan twee maanden tevoren, op de hoogte is gesteld van de mondelinge behandeling op 18 september 2017. Tevens is onbekend binnen welke termijn verzoeker in staat zal zijn ter zitting te verschijnen. Het verzoek tot aanhouding wordt derhalve afgewezen.

3.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 september 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
De gewraakte leden van de (eerste) wrakingskamer en de belanghebbende mr. E.E. Schotte zijn, met bericht, niet verschenen.
Namens de inspecteur van de Belastingdienst zijn ter zitting van de wrakingskamer verschenen de gemachtigden mr. C.M. Zijlstra en dhr. W.C. van der Wel.

4.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat het aanhoudingsverzoek van 6 juni 2027 ten onrechte is afgewezen en dat de wrakingszitting van 12 juni 2017 ten onrechte buiten de aanwezigheid van verzoeker heeft plaatsgevonden.

5.Het standpunt van de gewraakte rechters

De gewraakte leden van de (eerste) wrakingskamer berusten niet in de wraking. Door [gemachtigde] is niet concreet gemaakt waarom verzoeker, dan wel diens gemachtigde, op 12 juni 2017 niet bij de behandeling van de zaak zou kunnen zijn en is op geen enkele manier duidelijk of inzichtelijk gemaakt wanneer verzoeker wel in persoon bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zou kunnen zijn.
Alle belangen afwegende heeft de (eerste) wrakingskamer besloten dat er onvoldoende aanleiding was om het aanhoudingsverzoek te honoreren.
Voorts betreft een afwijzing van een verzoek tot uitstel van een behandeling ter zitting een processuele beslissing, die in beginsel geen grond voor wraking vormt. Van vooringenomenheid of (de schijn van) partijdigheid is geen sprake, nu bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden gesteld noch gebleken zijn.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3
De beslissing op een verzoek om aanhouding van de behandeling van een zaak is een processuele beslissing, waartegen volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet. Dit is slechts anders indien een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid van de rechter jegens de verzoeker.
De overweging van de (eerste) wrakingskamer dat door [gemachtigde] niet concreet is gemaakt waarom verzoeker, dan wel diens gemachtigde, op 12 juni 2017 niet bij de behandeling van de zaak zou kunnen zijn, dat door [gemachtigde] op geen enkele manier duidelijk of inzichtelijk is gemaakt wanneer verzoeker wel in persoon bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zou kunnen zijn en dat daarom het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen, is niet onbegrijpelijk en getuigt op geen enkele wijze van vooringenomenheid. Dit brengt mee dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
6.4
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker ten tweeden male een wrakingsverzoek heeft ingediend teneinde alsnog uitstel van een zitting te verkrijgen. Wraking is daartoe echter niet het geëigende middel. Het indienen van een wrakingsverzoek moet onder deze omstandigheden geduid worden als misbruik van recht als bedoeld in artikel 39 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer ziet dan ook aanleiding om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderliggende procedure niet in behandeling wordt genomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het (eerste) wrakingsverzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderliggende procedure niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende in de hoofdzaak, te weten de inspecteur van de Belastingdienst en mr. E.E. Schotte;
• de gewraakte leden van de (eerste) wrakingskamer mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, mr. H.M.D. de Jong en mr. R. Cats.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A. van Steen, D.G.J. Dop en T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van W.H. Ng als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.