ECLI:NL:RBDHA:2017:16342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/09/540037 /KG RK 17-1625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in asielzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Taheri, was gericht tegen de bestuursrechter mr. G.P. Kleijn, naar aanleiding van een zitting op 12 september 2017 in een asielzaak. Verzoeker stelde dat de bestuursrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door de stelling van de verweerster, dat data op Facebook geantidateerd kunnen worden, voor waar aan te nemen. De wrakingskamer overwoog echter dat er geen bewijs was dat de bestuursrechter deze stelling had overgenomen of dat hij partijdig had gehandeld. De bestuursrechter had niet gereageerd op de getoonde internetpagina en had enkel het algemene standpunt van de verweerster weergegeven. Ook de onderbreking van de gemachtigde van verzoeker tijdens het pleidooi werd niet als partijdig beschouwd, aangezien dit tot de regiefunctie van de rechter behoort. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de onpartijdigheid van de bestuursrechter te twijfelen en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/47
zaak-/rekestnummer: C/09/540037 /KG RK 17-1625
zaaknummer hoofdzaak: SGR AWB 17/8649
datum beschikking: 13 november 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
[verzoeker],
gemachtigde: mr. M. Taheri,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. G.P. Kleijn,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de bestuursrechter.
Belanghebbende in deze procedure is: de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
De hoofdzaak betreft een asielzaak die is behandeld ter zitting van 12 september 2017. Ter onderbouwing van de stelling van verweerder (hier belanghebbende) dat data op Facebook gewijzigd kunnen worden, heeft de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting zijn laptopscherm naar de bestuursrechter, de verzoeker en zijn gemachtigde gedraaid en een internetpagina getoond. Voorts is door de bestuursrechter aan de gemachtigde van verweerder gevraagd of verweerder zich in deze zaak ook op het vaste standpunt van verweerder stelt dat aan steunbewijs in de vorm van verklaringen, uit welke bron dan ook, in het algemeen minder betekenis kan toekomen dan aan de door de asielzoeker in het gehoor gegeven verklaring betreffende zijn bekering. Namens verweerder is hier bevestigend op geantwoord, waarna het onderzoek ter zitting is gesloten.
1.2.
Bij brief van 15 september 2017 heeft verzoeker een verzoek om wraking ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 30 oktober 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen met zijn gemachtigde mr. M. Taheri. De bestuursrechter en de belanghebbende zijn niet verschenen. De bestuursrechter heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat de bestuursrechter naar het standpunt van verzoeker de schijn van partijdigheid heeft gewekt doordat hij ter zitting de stelling van verweerder dat data op Facebook geantedateerd kunnen worden op basis van de eerst ter zitting getoonde internetpagina voor waar heeft aangenomen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoeker hieraan toegevoegd dat de bestuursrechter de gemachtigde tijdens zijn pleidooi heeft onderbroken wegens tijdgebrek, niet naar de namens verzoeker overgelegde stukken heeft gekeken, en uitdrukkelijk het vaste standpunt van verweerder in soortgelijke asielzaken heeft voorgehouden. Verzoeker stelt dat op grond van het vorenstaande tenminste de schijn van partijdigheid is gewekt.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Naar zijn standpunt is door verzoeker ten onrechte de conclusie getrokken dat hij naar aanleiding van de getoonde internetpagina zich oordelend heeft uitgelaten over de specifieke betekenis van dit argument van verweerder. Door verweerder los van het aangevoerde datum-aanpas-argument te vragen of hij zich in de zaak van verzoeker beroept op het in asiel-bekeringszaken vaste standpunt, meent de bestuursrechter kenbaar te hebben gemaakt afstand te houden van het door verweerder pas ter zitting aangevoerde bewijsmiddel.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom moet onder omstandigheden ook rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer overweegt dat uit hetgeen door verzoeker is aangevoerd op zichzelf al niet kan worden afgeleid dat de bestuursrechter ter zitting van 12 september 2017 de schijn heeft gewekt dat hij de stelling van verweerster dat data op Facebook geantidateerd kunnen worden, voor waar heeft aangenomen. Het komt er immers op neer dat de bestuursrechter niet heeft gereageerd toen verweerder via zijn laptop – op afstand – een internetpagina toonde, die volgens verzoeker ook niet leesbaar was. Andere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Voorts blijkt evenmin dat de bestuursrechter tijdens die zitting vervolgens iets anders heeft gedaan dan het weergeven van het in asiel-bekeringszaken algemene standpunt van verweerder ten aanzien van de waarde van steunbewijs tegenover de door de asielzoeker in het gehoor gegeven verklaring betreffende zijn bekering. Van partijdigheid van de bestuursrechter of enige schijn dat hij deze standpunten van verweerder ter zitting heeft overgenomen en tot zijn oordeel heeft gemaakt, is dan ook niet gebleken.
5.4.
Ten aanzien van de grond dat de bestuursrechter de gemachtigde van verzoeker in zijn pleidooi heeft onderbroken, overweegt de wrakingskamer dat dit behoort tot de regiefunctie van de rechter. Zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – rechtvaardigt dit niet de conclusie dat hiermee de schijn van partijdigheid is gewekt.
5.5.
Ook het overige door verzoeker aangevoerde geeft geen aanleiding tot het aannemen van schijn tot partijdigheid.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker,
• de belanghebbende en
• de bestuursrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.G.M. van Rens, mr. D.G.J. Dop en
mr. T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.