In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een Egyptische man die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen. De verzoeker had in 1989 de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelde dat hij deze had verloren door vrijwillig de Egyptische nationaliteit te herkrijgen. De rechtbank heeft de feiten en de juridische context rondom de verkrijging en het verlies van nationaliteit onderzocht. De verzoeker had in 1989 een verklaring ondertekend waarin hij zich bereid verklaarde om zijn Egyptische nationaliteit te verliezen in ruil voor de Nederlandse nationaliteit. Echter, in 1989 verzocht hij de Egyptische ambassade om zijn Egyptische nationaliteit te behouden, wat leidde tot een juridische strijd over de status van zijn nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker op 23 november 1989 vrijwillig de Egyptische nationaliteit had herwonnen, waardoor hij zijn Nederlandse nationaliteit had verloren op grond van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verzoeker over het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, en oordeelde dat de verzoeker niet kon terugvallen op zijn langdurige verblijf in Nederland als basis voor het behoud van zijn nationaliteit. De rechtbank wees het verzoek af.