ECLI:NL:RBDHA:2017:16301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
10 februari 2018
Zaaknummer
C/09/521069 / HA RK 16-558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap door vrijwillige verkrijging van Egyptische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een Egyptische man die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen. De verzoeker had in 1989 de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelde dat hij deze had verloren door vrijwillig de Egyptische nationaliteit te herkrijgen. De rechtbank heeft de feiten en de juridische context rondom de verkrijging en het verlies van nationaliteit onderzocht. De verzoeker had in 1989 een verklaring ondertekend waarin hij zich bereid verklaarde om zijn Egyptische nationaliteit te verliezen in ruil voor de Nederlandse nationaliteit. Echter, in 1989 verzocht hij de Egyptische ambassade om zijn Egyptische nationaliteit te behouden, wat leidde tot een juridische strijd over de status van zijn nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker op 23 november 1989 vrijwillig de Egyptische nationaliteit had herwonnen, waardoor hij zijn Nederlandse nationaliteit had verloren op grond van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verzoeker over het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, en oordeelde dat de verzoeker niet kon terugvallen op zijn langdurige verblijf in Nederland als basis voor het behoud van zijn nationaliteit. De rechtbank wees het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 16-558
Zaaknummer: C/09/521069
Datum beschikking: 23 november 2017

Beschikking op het op 21 november 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M. Timmer te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 20 januari 2017, van de zijde van de IND;
- de brief van 27 maart 2017, van de zijde van verzoeker, met bijlagen;
- de brief van 16 juni 2017, van de zijde van de IND, met bijlagen.
Op 26 oktober 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat alsmede de heer R.Y. Reckers namens de IND. Van de zijde van verzoeker is een pleitnotitie overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het vaststellen van het Nederlanderschap van verzoeker.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker vanaf 23 november 1989 niet meer in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Feiten

- Verzoeker heeft zich op 22 augustus 1986 ingeschreven in de gemeente [woonplaats] , komende uit Egypte. Hij had toen de Egyptische nationaliteit.
- Verzoeker is van [datum] tot [datum] getrouwd geweest met [naam] .
- Op 30 augustus 1988 heeft verzoeker een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Op 17 augustus 1989 ondertekende verzoeker in dat verband een verklaring met als aanhef
“Verklaring tot verlies van de tegenwoordige nationaliteit in verband met het verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap”. In die verklaring verklaart verzoeker zich in verband met zijn verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap bereid stappen te nemen tot verlies van zijn Egyptische nationaliteit (hierna: de intentieverklaring).
- Op 17 augustus 1989 verzocht de man bij de Egyptische ambassade te ’s-Gravenhage toestemming om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen.
- Bij Koninklijk besluit van 11 oktober 1989 verkreeg verzoeker de Nederlandse nationaliteit.
- In een verklaring van de Egyptische ambassade te ’s-Gravenhage van 6 november 1989
is opgenomen
“This is to certify that has lost his Egyptian nationality based on Egyptian minister of interiors decree nr. [nr.] dated [datum] .
Embassy received Egyptian passport nr. 235396 of on 6-11-1989
- In een (vertaalde) verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Egypte van 3 november 2015 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Refererend aan uw verzoek om een officiële verklaring te ontvangen van uw wettelijke status met betrekking tot de Egyptische nationaliteit, berichten wij u dat op 22/10/1989 ministerieel besluit nr. [nr.] is uitgevaardigd, waarin u werd toegestaan de Nederlandse nationaliteit aan te nemen zonder behoud van de Egyptische nationaliteit.
Gezien uw verzoek van 23/11/1989 om de Egyptische nationaliteit te mogen behouden, dat werd ontvangen binnen de wettelijke bepaalde tijd van een jaar en ingevolge van artikel 10 van de nationaliteitswet 26 van het jaar 1975- heeft u met ingang van deze datum [opnieuw] de Egyptische nationaliteit en wordt u tegemoetgetreden als houder van een dubbele nationaliteit (Egyptenaar/Nederlander).”
- Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van ’s-Gravenhage (het college van B&W) besloten om over te gaan tot registratie van het verlies van het Nederlanderschap van verzoeker in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP).
- Bij beschikking van 26 september 2016 heeft het college van B&W besloten om verzoeker uitsluitend met de Egyptische nationaliteit in de BRP te registreren.

Beoordeling

Ingevolge artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals deze luidde in 1989 en voor zover hier van belang, gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.
Door de IND wordt als verweer aangevoerd dat verzoeker, nadat hij door de verkrijging van het Nederlanderschap op 22 oktober 1989 zijn Egyptische nationaliteit had verloren, op 23 november 1989 opnieuw - vrijwillig - de Egyptische nationaliteit heeft herkregen. Daardoor heeft verzoeker op grond van voormeld artikel 15 RWN het Nederlanderschap op 23 november 1989 verloren, aldus de IND.
Door verzoeker wordt - kort samengevat - gesteld dat geen sprake is geweest van herkrijging van de Egyptische nationaliteit. Volgens verzoeker is er ondanks zijn naturalisatie tot Nederlander sprake geweest van behoud van de Egyptische nationaliteit. Hij verwijst hierbij naar artikel 4 en artikel 10 van de Egyptische nationaliteitswet en de systematiek van die wetgeving. In artikel 4 van de Egyptische Wet staat vermeld op grond waarvan de Egyptische nationaliteit kan worden verkregen. De regeling van artikel 10 staat hierbij niet genoemd, zodat in het geval van verzoeker niet kan worden geconcludeerd dat hij de Egyptische nationaliteit heeft verkregen, maar de conclusie moet zijn dat hij deze heeft behouden, aldus verzoeker. Nu hij niet vrijwillig een andere nationaliteit heeft verkregen, is zijn Nederlandse nationaliteit ook niet verloren gegaan, aldus verzoeker.
De IND heeft, onder verwijzing naar de overgelegde verklaringen van de Egyptische autoriteiten, betwist dat na 22 oktober 1989 sprake is geweest van behoud van de Egyptische nationaliteit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 10 van de Wet nr. 26 van het jaar 1975 op de Egyptische nationaliteit (hierna: de Egyptische Wet) bepaalt:
“An Egyptian may not acquire a foreign nationality except after obtaining a permission therefor, to be issued by decree of the Minister of Interior. Otherwise, he shall continue to be regarded in all cases as Egyptian from all points of view, unless the Council of Ministers decide to strip him of the nationality according to the provisions of article 16 of the present law.
An Egyptian who acquires a foreign nationality shall forfeit the Egyptian nationality, if he has been permitted to obtain the foreign nationality.
However, a permission to acquire a foreign nationality, may also comprise the permission for him, his wife and minor children, to retain the Egyptian nationality. If within a period not exceeding one year from the date he acquires the foreign nationality, he declares his wish to benefit thereby, they shall retain their Egyptian nationality, despite their acquiring the foreign nationality.”
Verzoeker heeft bij brief van 17 augustus 1989 bij de Egyptische ambassade om toestemming gevraagd om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, zonder dat daarbij door hem is verzocht om de Egyptische nationaliteit te behouden. Dit is ook van verzoeker geëist in het kader van zijn verplichting om op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, RWN al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet hierop, alsmede gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde verklaringen van de Egyptische ambassade van 6 november 1989 en van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Egypte van 3 november 2015 niet anders worden geconcludeerd dan dat verzoeker de Egyptische nationaliteit op 22 oktober 1989 is verloren en dat hij die nationaliteit met ingang van 23 november 1989 heeft herkregen. In voornoemde verklaring van 3 november 2015 staat immers met zoveel woorden dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen zonder behoud van de Egyptische nationaliteit en dat verzoeker per 23 november 1989 opnieuw de Egyptische nationaliteit heeft. Hiermee strookt niet de door verzoeker gegeven uitleg, dat verzoeker zijn Egyptische nationaliteit nooit is verloren. Van behoud (met terugwerkende kracht) van de Egyptische nationaliteit, zoals door verzoeker is gesteld, is dan ook geen sprake.
Dat dit uit de (systematiek van de) Egyptische Wet zou volgen, blijkt volgens de rechtbank evenmin. De rechtbank overweegt daarbij dat in de hiervoor vermelde verklaring van 3 november 2015 expliciet is opgenomen dat op grond van artikel 10 van de Egyptische Wet verzoeker opnieuw de Egyptische nationaliteit heeft verkregen. De stelling van verzoeker, dat artikel 10 van de Egyptische Wet niet is opgenomen in artikel 4 van die wet en dat daaruit zou volgen dat artikel 10 van de Egyptische Wet geen mogelijkheid biedt om de Egyptische nationaliteit te verkrijgen, volgt de rechtbank niet. Naar haar lezing ziet artikel 4 van de Egyptische Wet op verkrijging van de Egyptische nationaliteit door personen die de Egyptische nationaliteit nooit hebben gehad en ziet artikel 10 van de Egyptische Wet op personen die de Egyptische nationaliteit eerder hebben gehad.
Gebleken is dat verzoeker de Egyptische nationaliteit vrijwillig (opnieuw) heeft verkregen, nu uit de hiervoor vermelde verklaringen blijkt dat verzoeker zelf heeft verzocht om de Egyptische nationaliteit te herkrijgen.
Nu verzoeker op 23 november 1989 vrijwillig de Egyptische nationaliteit (opnieuw) heeft verkregen, heeft hij zijn Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15 RWN vanaf die datum verloren.
Arresten van het Europese Hof van Justitie
Een beroep op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 2 maart 2010 (Rottmann, C-135/08) kan verzoeker evenmin baten. In dat arrest betrof het een persoon die de Oostenrijkse en vervolgens de Duitse nationaliteit had gehad. In dat geval was achtereenvolgens sprake van verlies van de Oostenrijkse nationaliteit ten gevolge van de naturalisatie tot Duitser en van intrekking van de door naturalisatie verkregen Duitse nationaliteit, met als resultaat het verlies van rechten als burger van de Europese Unie. In het geval van verzoeker is echter geen sprake van intrekking van een naturalisatie vanwege fraude (bij verkrijging van de Nederlandse nationaliteit), maar van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, waardoor de Nederlandse nationaliteit verloren is gegaan. Ook is geen sprake van het ontstaan van staatloosheid. Van strijdigheid met artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie is evenmin gebleken.
Ook het beroep op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 18 december 2008 (Atun, C-337/07) kan verzoeker niet baten nu geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Verzoeker kan immers geen rechten ontlenen aan de Associatieovereenkomst waarop in dat arrest een beroep werd gedaan.
Beginselen van behoorlijk bestuur
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat het ontnemen van zijn Nederlanderschap grote en verstrekkende gevolgen voor hem en zijn gezin meebrengt. Hij woont reeds 33 jaar zonder problemen in Nederland, is nu gepensioneerd en heeft gezondheidsproblemen. Hij heeft verzocht om op humanitaire gronden zijn verzoek toe te wijzen.
Verzoeker heeft verder gesteld dat het evenredigheidsbeginsel aan een verlies van rechtswege van het Nederlanderschap in een situatie als die van verzoeker in de weg staat en verwijst hierbij naar het hiervoor vermelde arrest Rottmann en naar een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1098). De IND stelt dat bij verzoeker sprake is van een andere situatie nu verzoeker bewust het Nederlanderschap heeft verloren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van verzoeker op het evenredigheidsbeginsel niet slagen. In de uitspraak van de Raad van State wordt ingegaan op de situatie waarin personen het Nederlanderschap verliezen vanwege onder andere een langdurig verblijf in het buitenland. Bij verzoeker is geen sprake van een vergelijkbare situatie, maar van een door hem verrichte rechtshandeling (de aanvraag van de Egyptische nationaliteit) waardoor hij het Nederlanderschap is verloren, met welk rechtsgevolg hij ook - gelet op de door hem ondertekende verklaringen met het oog op de naturalisatie - geacht moet worden bekend te zijn geweest.
Voor zover verzoeker een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dit beroep niet slagen. Aan het feit dat verzoeker al lange tijd in Nederland woont, kan hij niet de Nederlandse nationaliteit ontlenen. Immers, de wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn limitatief opgesomd in de RWN en daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel. Hetzelfde geldt voor het beroep van verzoeker om op humanitaire gronden tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, J.C. Sluymer en
O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2017.