ECLI:NL:RBDHA:2017:16292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die op 20 oktober 2017 een verzoekschrift indiende, werd gehoord op 15 november 2017. Tijdens de zitting was ook de schuldhulpverlener van PLANgroep aanwezig. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster aanzienlijke schulden had aan de belastingdienst, waaronder terug te betalen kinderopvangtoeslag voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De rechtbank concludeerde dat verzoekster op de hoogte was van het feit dat zij geen recht meer had op kinderopvangtoeslag, maar deze toch voor andere uitgaven had aangewend. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster niet te goeder trouw was met betrekking tot het ontstaan van haar belasting schulden.
Verzoekster deed ook een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet, waarbij zij aanvoerde dat zij sinds 2016 geen nieuwe schulden meer had gemaakt en dat zij een stabiele woonsituatie had bereikt. De rechtbank erkende de inspanningen van verzoekster, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat zij de omstandigheden die leidden tot haar schulden onder controle had gekregen. De rechtbank wees het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de conclusie dat de schuldenlast voor een groot deel voortkwam uit verwijtbaar handelen van verzoekster.