ECLI:NL:RBDHA:2017:16292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
C/09/541596 / FT RK 17/1854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die op 20 oktober 2017 een verzoekschrift indiende, werd gehoord op 15 november 2017. Tijdens de zitting was ook de schuldhulpverlener van PLANgroep aanwezig. De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster aanzienlijke schulden had aan de belastingdienst, waaronder terug te betalen kinderopvangtoeslag voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De rechtbank concludeerde dat verzoekster op de hoogte was van het feit dat zij geen recht meer had op kinderopvangtoeslag, maar deze toch voor andere uitgaven had aangewend. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster niet te goeder trouw was met betrekking tot het ontstaan van haar belasting schulden.

Verzoekster deed ook een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet, waarbij zij aanvoerde dat zij sinds 2016 geen nieuwe schulden meer had gemaakt en dat zij een stabiele woonsituatie had bereikt. De rechtbank erkende de inspanningen van verzoekster, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat zij de omstandigheden die leidden tot haar schulden onder controle had gekregen. De rechtbank wees het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de conclusie dat de schuldenlast voor een groot deel voortkwam uit verwijtbaar handelen van verzoekster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/541596 / FT RK 17/1854
uitspraakdatum: 29 november 2017
[verzoekster],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
heeft op 20 oktober 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 15 november 2017 behandeld. Verzoekster is gehoord. Mede verscheen schuldhulpverlener [A] van PLANgroep.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekster dient te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting verklaard, is het volgende gebleken.
Uit stukken die ter terechtzitting zijn overgelegd blijkt de schuld van verzoekster aan de belastingdienst onder meer te bestaan uit terug te betalen kinderopvangtoeslag voor de jaren 2011 (€ 1.070,-), 2012 (€ 8.476,-) en 2013 (€ 6.198,-). Op grond hetgeen verzoekster ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank er van uit dat zij er mee bekend was dat er geen recht (meer) bestond op kinderopvangtoeslag, maar dat zij de door haar toeslagen heeft aangewend voor andere uitgaven dan kinderopvangkosten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan van deze belasting schulden te goeder trouw is geweest.
Namens verzoekster is ter terechtzitting een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. Daartoe is aangevoerd dat verzoekster sinds 2016 geen nieuwe schulden meer heeft gemaakt, dat inmiddels sprake is van een stabiele woonsituatie, dat zij een opleiding tot kapper heeft afgerond en dat zij sinds 2015/2016 solliciteert. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand hiervan worden aangenomen dat verzoekster zich sinds 2015 inspant om haar leefsituatie op orde te krijgen. Echter, (nog) niet kan worden geconcludeerd dat verzoekster daar structureel in is geslaagd. Bovendien maakt dit niet automatisch dat voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Immers, de schuldenlast van verzoekster bestaat voor een belangrijk deel (bijna 28%) uit hoge schulden waarvan de oorzaak is terug te voeren tot verwijtbaar handelen van verzoekster. Dit laat zich niet zomaar ‘wegstrepen’ tegen een (verbeterde) leefwijze die strikt genomen kan worden gevergd van een ieder die in een problematische schuldensituatie verkeert. Dit alles maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan het beroep op de hardheidsclausule.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient derhalve te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1986 [geboorteplaats],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2017 in tegenwoordigheid van A.S. Snel, griffier.