ECLI:NL:RBDHA:2017:16276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
AWB 16/16618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw wegens gebrek aan geloofwaardigheid van bekering tot het christendom en mishandeling door politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vrouw wiens asielaanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Iran gevaar loopt vanwege haar bekering tot het christendom en eerdere mishandelingen door de politie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de geloofwaardigheid van de bekering niet werd erkend en dat de mishandeling en verkrachting door de politie niet als afzonderlijke elementen waren beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van de verschillende elementen integraal moet worden beoordeeld. De rechtbank stelde ook vast dat de proceskosten van de eiseres door de staatssecretaris moesten worden vergoed.

De eiseres en haar zus waren in Iran actief betrokken bij het christendom en hadden te maken met arrestaties en mishandelingen door de autoriteiten. De rechtbank benadrukte dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres en haar zus in onderling verband moest worden beoordeeld, gezien hun gezamenlijke ervaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door geen integrale beoordeling van de geloofwaardigheid te maken. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van asielaanvragen van personen die zich bekeren tot het christendom in landen waar dit risico's met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/16618
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 december 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigden: mr. P.P. Zweedijk en mr. C.A.H. Kroes).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Op 26 juli 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is geopend op 13 oktober 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.P. Zweedijk. Ook was aanwezig D. Hoesseini, tolk in de Perzische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Het onderzoek is op 25 oktober 2016 heropend en aangehouden in afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats in het beroep van de zus van eiseres met zaaknummer AWB 16/16620. Op 9 juni 2017 heeft de meervoudige kamer dit beroep gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting in het beroep van eiseres is hervat op 31 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.A.H. Kroes. Ook was ter zitting aanwezig G. de Vries, tolk in de Perzische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres en haar zus woonden in [woonplaats] , in de [provincie] in Iran. Eiseres werkte in het bedrijf van haar broer en bij een verzekeringsmaatschappij. De zus van eiseres werkte op een computerschool, waar eiseres ook regelmatig hielp. Op 18 juli 2015 vertrokken eiseres en haar zus uit Iran en zij reisden op een geldig Schengenvisum Nederland in. Op 13 augustus 2015 diende eiseres haar aanvraag bij verweerder in.
2. Aan haar aanvraag heeft eiseres het volgende relaas ten grondslag gelegd. Sinds april/mei 2015 wil eiseres christen zijn. Zij kwam in contact met het christendom via een oom die uit Canada op bezoek kwam met zijn gezin. De laatste keer was in augustus/september 2014. Eiseres was erg onder de indruk van de vriendelijkheid, naastenliefde en omgangsvormen binnen dit gezin. Vanaf toen is eiseres meer geïnteresseerd geraakt in het christendom en samen met haar zus naar huiskerkbijeenkomsten geweest. Eiseres en haar zus zijn in verband met deze bezoeken twee keer aangehouden door de politie en vastgehouden. De eerste keer duurde dit drie dagen en werd zij vrijgelaten na het tekenen van een bekentenis. De tweede keer duurde het twee weken en heeft de broer van eiseres haar en haar zus vrij kunnen krijgen via omkoping. Tijdens de laatste detentie zijn eiseres en haar zus mishandeld en verkracht door de politie. Na hun vrijlating zijn eiseres en haar zus naar Teheran gegaan om een visum te regelen. Daar verbleven zij bij een oom. Toen zij in Teheran waren heeft de conciërge van de school waar de zus van eiseres werkte christelijke boeken gevonden en eiseres en haar zus aangegeven bij de politie. De politie is aan de deur van hun ouderlijk huis geweest op zoek naar hen. Eiseres en haar zus zijn toen ondergedoken bij een vriend van haar oom waarna zij zijn vertrokken naar Nederland.
3. Verweerder heeft het relaas van eiseres opgedeeld in de volgende relevante elementen:
Identiteit, herkomst en nationaliteit;
Bekering in Iran van de islam naar het christendom;
Twee arrestaties en voorlopige hechtenis in verband met bekering;
Legale uitreis met eigen paspoort;
Aansluiting bij een Nederlandse christelijke kerk en doop alhier.
Verweerder heeft element a geloofwaardig geacht. Omdat eiseres en haar zus legaal zijn uitgereisd, heeft verweerder op grond van het thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de positie van christenen en LHBT’s in Iran van 7 mei 2015 (TAB) geconcludeerd dat eiseres en haar zus niet in de negatieve belangstelling van de overheid stonden wegens bekering. Omdat de verklaringen van eiseres ook geen blijk geven van een bewuste en weloverwogen keuze voor het christendom heeft verweerder de elementen b en c niet geloofwaardig geacht. Dat eiseres is aangesloten bij een Nederlandse kerk en is gedoopt, maakt niet dat er sprake is van een geloofwaardige bekering. Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel en heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen in het bestreden besluit.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat zij bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten onrechte heeft verweerder de door haar gestelde mishandeling en verkrachting door de politie niet als afzonderlijk element beoordeeld, maar als onderdeel van de geloofwaardigheid van de bekering en daaruit voortvloeiende problemen. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij de bekering van eiseres niet geloofwaardig acht.
5. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door na te laten een afzonderlijke geloofwaardigheidsbeoordeling van de mishandeling en verkrachting van eiseres tijdens de tweede detentie te verrichten, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran blootgesteld zal worden aan vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Als dit geloofwaardig wordt geacht, kan dat zelfstandig een grond vormen voor verlening. Uit het TAB blijkt dat de overheid leden van huiskerken lastigvalt, schaduwt, arresteert en ook op geheime locaties vastzet, zonder dat al sprake hoeft te zijn van strafrechtelijke vervolging. Het TAB noemt het onder dwang afzweren van het christelijk geloof en het achterhalen van geldschieters van huiskerken als doelen. Het asielrelaas van eiseres past in dit beeld. Verder is van belang dat uit het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Iran van mei 2017 (AAB) volgt dat het moeilijk is om aangifte te doen van seksueel geweld, [1] dat het doen van aangifte van onmenselijke behandeling door overheidsfunctionarissen zonder connecties zinloos is [2] en dat slachtoffers van verkrachting ook slachtoffer van eerwraak kunnen worden. [3] Verweerder heeft de door eiseres genoemde bezoeken aan de huiskerken, de arrestatie en detentie niet geloofwaardig geacht enkel op grond van het feit dat zij legaal het land is uitgereisd en niet voldoende over een proces van bekering heeft verklaard. Deze beoordeling ziet niet op de vraag of eiseres een gegronde vrees heeft om bij terugkeer aan de hierboven genoemde risico’s te worden blootgesteld. Zoals volgt uit het voorgaande kan dat niet enkel volgen uit een legale uitreis. Bovendien kunnen de door eiseres genoemde problemen zelfs hebben plaatsgevonden indien de bekering niet geloofwaardig zou worden geacht.
6. Met de beoordeling in het bestreden besluit heeft verweerder geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling als bedoeld in werkinstructie 2014/10 gemaakt. In paragraaf 3.1 van de werkinstructie staat vermeld: “
Een relevant element is een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 EVRM.” Daaronder vallen de detentie, mishandeling en verkrachting naar het oordeel van de rechtbank. Door dit niet als relevant element te duiden heeft verweerder het relaas van eiseres niet integraal op geloofwaardigheid beoordeeld. Ook heeft verweerder ten onrechte de arrestaties en detentie van eiseres alleen in samenhang met de door eiseres gestelde bekering beoordeeld. Paragraaf 3.2 van werkinstructie 2014/10 schrijft immers voor dat de verschillende elementen ook afzonderlijk van elkaar op geloofwaardigheid moeten worden beoordeeld. Desgevraagd op zitting heeft verweerder ook geen antwoord kunnen geven op de vraag of hij de detentie van eiseres en de beschreven problemen tijdens die detentie op zichzelf beschouwd geloofwaardig acht.
7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geloofwaardigheidsbeoordeling van het proces van bekering laat de rechtbank buiten bespreking, omdat uit het voorgaande volgt dat verweerder deze opnieuw en afzonderlijk van de andere elementen dient te verrichten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om genoemd gebrek te herstellen via een bestuurlijke lus. Verweerder dient immers een geheel nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling te maken met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bovendien geldt dat het relaas van eiseres en dat van haar zus een zodanige samenhang vertonen dat zij samen op geloofwaardigheid zullen moeten worden beoordeeld. Weliswaar is bekering een individueel proces dat individueel beoordeeld kan worden, maar het gestelde dat eiseres en haar zus samen huiskerken hebben bezocht, door de politie zijn opgepakt en samen zijn gevlucht, brengt mee dat de verklaringen in onderling verband kunnen worden beoordeeld op aannemelijkheid en consistentie. De verklaring van eiseres kan immers worden gesteund door die van haar zus en omgekeerd en verweerder kan er in zijn beoordeling niet aan voorbij gaan dat de zussen op essentiële onderdelen van hun relaas gelijkluidend verklaren.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.237,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Pagina 53 van het AAB.
2.Pagina 37 van het AAB.
3.Pagina 39 van het AAB.