In deze zaak is in geschil of de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) terecht zijn opgelegd aan eiser. De rechtbank Den Haag heeft op 22 december 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de navorderingsaanslagen voor het jaar 2008. Eiser, die een onderneming heeft gedreven in de vorm van een eenmanszaak, heeft zijn aangifte IB/PVV ingediend op 16 februari 2010, maar de definitieve aanslag is vastgesteld op een hoger belastbaar inkomen. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd, waarop eiser beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zittingen is gebleken dat eiser niet is verschenen, maar dat verweerder vertegenwoordigd was door meerdere personen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en later heropend, waarna de zaak naar een meervoudige kamer is verwezen. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek heeft voldaan, en dat de correcties van verweerder op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling terecht zijn doorgevoerd. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd voor een vermeend verlies uit 2010.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 december 2017, en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.